Het meest waarschijnlijk is dat Jezus’ beroep dat van timmerman was. Dat is logisch, omdat God “sprak” en de schepping geschiedde en Jezus het “woord” is dat vlees geworden is (Johannes 1:1,14). Bovendien was de vader van Jezus, Jozef, een timmerman (Matt. 13:55) en het was gebruikelijk dat de zoon het werk van zijn vader voortzette. Jezus’ openbare bediening omvatte slechts de laatste jaren van zijn leven. Daarvóór hebben we niet veel details. De Evangeliën zijn geen biografieën in de moderne zin van het woord. Zij proberen niet om alle details van Jezus’ leven van begin tot eind te beschrijven. In feite bevatten alleen Matteüs en Lucas nauwelijks details over Jezus’ vroege leven. Er is echter één verhaal dat ons lijkt te vertellen dat Jezus in het vak van Zijn aardse vader werkte vóór de vastgestelde tijd van Zijn predikambt, en dat Hij dus een groot deel van Zijn volwassen leven als timmerman werkte. Het verslag van Marcus luidt:
“Jezus ging vandaar uit en kwam in zijn geboortestad; en zijn discipelen volgden Hem. Toen de sabbat gekomen was, begon Hij te onderwijzen in de synagoge; en de vele toehoorders waren verbaasd en zeiden: ‘Hoe komt deze man aan deze dingen, en wat is deze wijsheid die Hem gegeven is, en zulke wonderen als deze verricht door Zijn handen? Is deze niet de timmerman, de zoon van Maria, en broeder van Jacobus en Joses en Judas en Simon? Zijn zijn zusters niet hier bij ons? En zij namen aanstoot aan Hem,” (Markus 6:1-3).
Mattheüs beschrijft dezelfde gebeurtenis:
“Hij kwam naar zijn geboortestad en begon hen te onderwijzen in hun synagoge, zodat zij verbaasd waren en zeiden: ‘Hoe komt deze man aan deze wijsheid en deze wonderbaarlijke krachten? Is dit niet de zoon van een timmerman? Heette Zijn moeder niet Maria, en Zijn broeders niet Jacobus en Jozef en Simon en Judas? En zijn zusters, zijn die niet allemaal bij ons? Hoe komt deze man dan aan al deze dingen?” En zij namen aanstoot aan Hem,” (Mattheüs 13:54-57a).
De verwijzingen naar Jezus afwisselend als een “timmerman” en een “timmermanszoon,” evenals de grotere context van het opsommen van andere familiebanden en het in twijfel trekken van de oorsprong van Zijn wijsheid, lijken te impliceren dat deze titels meer bedoeld waren als een verwijzing naar Zijn ongeschoolde, arbeidersgezin dan om voor ons Zijn dagelijks werk te beschrijven. Toch lijkt het, gebaseerd op deze details, waarschijnlijk dat Jezus een groot deel van Zijn volwassen leven als timmerman werkte, net zoals Zijn aardse vader, Jozef, blijkbaar had gedaan.
Sommigen hebben echter betoogd dat “timmerman” hier een slechte vertaling is. Zij wijzen erop dat hout relatief schaars was in de streek van Nazareth en dat de meeste bouwwerkzaamheden voornamelijk met steen werden uitgevoerd in plaats van met hout. Verder wijzen zij erop dat het hier gebruikte Griekse woord niet noodzakelijkerwijs specifiek een timmerman betekent. Zij concluderen hieruit dat Jozef en Jezus eerder ambachtslieden waren die met steen werkten. Deze conclusie is heel goed mogelijk. Het lijkt echter onwaarschijnlijk. Hoewel het woord “tekton” in de algemene betekenis van elke ambachtsman kan worden gebruikt, was de primaire betekenis die van “een ambachtsman die hout bewerkt en samenvoegt; een timmerman”. Hoewel in gebouwen in de omgeving misschien niet veel hout werd gebruikt, betekent dat niet dat er geen andere gereedschappen, werktuigen of zelfs meubels van hout zouden zijn geweest. Justinus Martyr, die in de vroege tweede eeuw in Samaria leefde (tussen Galilea en Judea), beweerde zelfs dat Jezus een timmerman werd genoemd omdat Hij jukken en ploegen maakte1Dialoog met Trypho, hoofdstuk 88. Zelfs als Justinus deze details zou hebben verfraaid, dan zou uit zijn verfraaiingen nog blijken dat hij “tekton” opvatte als een houtbewerker of timmerman die gereedschappen en werktuigen maakte. Ook andere vroegchristelijke schrijvers beschreven Jezus of Jozef expliciet als iemand die met hout werkte in plaats van met andere materialen.2Zie bijvoorbeeld Origenes “Tegen Celsus” Boek 6, Hoofdstuk 34, waarin over Jezus wordt gesproken als een timmerman met specifieke verwijzing naar het werken met hout en in tegenstelling tot iemand die werkt met leer, steen of ijzer. Zelfs de oude, ketterse vervalsers die vervalste “evangelies” over Jezus’ vroege leven maakten, beschreven Hem en Zijn familie die met hout werkten om “ossenjukken, en ploegen, en werktuigen voor de landbouw, en houten bedden” te maken. 3 Evangelie van Pseudo-Mattheüs, Hoofdstuk 37, zie ook het Evangelie van Thomas. Deze verhalen zijn natuurlijk pure fictie en werden een paar eeuwen na Jezus’ leven verzonnen. Maar degenen die deze verhalen verzonnen, lazen duidelijk de echte evangeliën om hun valse verhalen te inspireren, dus zelfs zij leveren het bewijs dat oude lezers “tekton” in Marcus en Matteüs specifiek opvatten als “timmerman” in plaats van een algemene bouwvakker of handelsman.
Het is dan ook geen verrassing dat vertalers (zowel historisch als modern) het woord vrijwel unaniem specifiek hebben weergegeven als “timmerman”. Engelse vertalers van de Bijbel zo ver terug als John Wycliffe in de 14e eeuw en helemaal tot aan elke belangrijke vertaling vandaag de dag hebben altijd gekozen voor het woord “timmerman” in plaats van een algemeen woord als “ambachtsman”. Maarten Luther gebruikte ook het woord “zimmermann”, dat “timmerman, houtbewerker, schrijnwerker” betekent. Hieruit zien we dat geleerden van verschillende culturen, tijden en leeftijden allemaal naar de gegevens hebben gekeken en tot dezelfde conclusie zijn gekomen: Jezus en Jozef waren timmerlieden. Dit is geen fout van culturele vooringenomenheid of late innovatie. Het is wat het beste past bij de feiten van de taal en de context in deze passages.