Antidepressiva zijn even controversieel als populair. En wat zijn ze populair. Maar liefst 1 op de 10 Amerikanen gebruikt een of andere vorm van antidepressiva. Nu suggereert een nieuwe studie dat, terwijl de drugs goed zijn voor ernstig depressieve mensen, ze een “niet-bestaande tot verwaarloosbare” impact hebben op patiënten met mildere, alledaagse blues. De studie, in het Journal of the American Medical Association, analyseerde eerder gepubliceerde gegevens van proeven met het populaire geneesmiddel Paxil en zijn oudere generieke tegenhanger, imipramine. Sommige artsen hopen dat de bevindingen zullen helpen om het populaire beeld van antidepressiva pillen als magische kogels af te zwakken.
Onderzoekers ontdekten de eerste antidepressiva puur bij toeval in de jaren ’50. Op zoek naar een behandeling voor schizofrenie ontdekten wetenschappers in het Munsterlingen gesticht in Zwitserland dat een medicijn dat de balans van de neurotransmitters in de hersenen verstoorde – de chemicaliën die stemming, pijn en andere sensaties controleren – patiënten in vlagen van euforie deed belanden. Voor schizofrenen maakte dat hun toestand natuurlijk alleen maar erger. Maar onderzoekers realiseerden zich al snel dat hun pil perfect was voor depressieve patiënten. Toen ze het in 1955 voor het eerst probeerden, vonden sommige patiënten zichzelf weer sociaal en energiek en noemden ze het middel een “wondermiddel”. Het geneesmiddel, imipramine genaamd en in 1958 op de markt gebracht als Tofranil, werd snel gevolgd door tientallen rivalen die bekend staan als tricyclische middelen vanwege hun chemische structuur met drie ringen, toen farmaceutische bedrijven zich haastten om te profiteren van een ontluikende markt.
De drugs boden verlichting aan 60% tot 80% van de patiënten, maar ze veroorzaakten ook ernstige bijwerkingen, waaronder traagheid, gewichtstoename en soms de dood door overdosering. De grond was rijp voor een betere pil, en het duurde niet lang voordat wetenschappers een nieuwe, zeer gerichte klasse van antidepressiva produceerden, aangevoerd door Prozac, dat in 1987 in de V.S. op de markt kwam, gevolgd door Zoloft in 1991 en Paxil in 1992. In plaats van een breed scala aan hersenchemicaliën te bestrijken, richtten de medicijnen die bekend staan als selectieve serotonine heropname remmers (SSRI’s) zich op één: serotonine, een kritische verbinding die signalen tussen zenuwcellen transporteert. SSRI’s boden verlichting voor hetzelfde percentage van patiënten als hun voorgangers, maar waren gemakkelijker voor te schrijven zonder het risico van overdosis en hadden minder bijwerkingen.
De medicijnen waren een enorm succes. In 1987 voorspelden analisten dat Prozac het moederbedrijf, Eli Lilly & Co., tot $175 miljoen per jaar kon opleveren in 1990. In 1989 werd dat doel overschreden, met een opbrengst van $350 miljoen meer dan er twee jaar eerder was uitgegeven aan alle antidepressiva bij elkaar. In 1990 was Prozac het meest voorgeschreven antidepressivum van het land, met 650.000 uitgeschreven of verlengde recepten per maand. De jaarlijkse verkoop bedroeg al snel meer dan $ 1 miljard.
Maar het idee van een medicijn dat zo krachtig en transformerend was, had onvermijdelijk zijn tegenstanders. Critici klaagden dat Prozac en zijn soortgenoten te veel werden voorgeschreven en nog steeds niet waren beproefd. Sommige voorheen gezonde patiënten meldden dat ze gewelddadig werden of fantaseerden over zelfmoord na het starten van het medicijn en gebruikten een “Prozac verdediging” in de rechtszaal. Anderen verschenen in talkshows en noemden zichzelf “Prozac-overlevers”. (Ondanks anekdotisch bewijs dat antidepressiva in verband brengt met gewelddadig gedrag, hebben wetenschappers geen sluitend antwoord gevonden op de vraag of de drugs de schuldigen zijn).
Desondanks bleef de verkoop sterk. In 1993 werd Prozac wereldwijd door zo’n 10 miljoen mensen ingenomen. In tegenstelling tot de obscure antidepressiva van generaties terug, merkte Newsweek in 1994 op, “heeft Prozac de bekendheid van Kleenex en de sociale status van bronwater bereikt.” Depressie begon zijn stigma af te schudden.
Tegelijkertijd riepen hints dat de drugs iedereen beter konden laten voelen, niet alleen depressieve mensen, prikkelende (en verontrustende) vragen op over de toekomst van stemming-veranderende medicijnen. Als Prozac je oppept, zelfs als je niet down bent, waarom zou je het dan niet willen nemen? Dr. Peter Kramer van de Brown University stelde die vraag in zijn bestseller uit 1993, Listening to Prozac. Een medicijn dat patiënten zich “beter dan goed” laat voelen, suggereerde hij, zou een nieuw tijdperk van “cosmetische psychofarmacologie” kunnen inluiden, waarin het veranderen van je persoonlijkheid net zo gemakkelijk zou zijn als het in de verf zetten van je haar.
We zijn er misschien (nog) niet, maar de medicijnen hebben een vlucht genomen en zijn veel verder opgebloeid dan de depressieve patiënten voor wie ze in eerste instantie waren goedgekeurd. Artsen hebben ze voorgeschreven aan iedereen, van gepensioneerden tot tieners, voor alles van PMS tot angst voor spreken in het openbaar. Prozac wordt zelfs gebruikt in de diergeneeskunde, voor honden die er slecht aan toe lijken te zijn.
Meer verontrustend dan bezorgdheid over overmatig voorschrijven, zijn echter de implicaties van een studie in het januarinummer van de Archives of General Psychiatry waaruit bleek dat de helft van depressieve Amerikanen niet de behandeling krijgen die ze nodig hebben. Deskundigen zeggen dat patiënten in spe zich niet moeten laten afschrikken door de scepsis over antidepressiva en met hun arts moeten overleggen om een behandelingskuur te vinden. In de bijna twee decennia sinds hij Listening to Prozac publiceerde, merkt Kramer op, dat de normen van de zorg zijn gestegen en de opties zijn toegenomen. “Als het slecht gaat met mensen,” zegt hij tegen TIME, “zijn er veel goede middelen. Ze zouden zich tot hen moeten wenden.”