De Body Mass Index (BMI)
De body mass index (BMI) wordt gebruikt om te bepalen of een persoon ondergewicht, normaal gewicht of overgewicht heeft. Hij wordt berekend door het gewicht (in kg) te delen door de lengte in het kwadraat (in m) (d.w.z. Wt/Ht2). De BMI kan worden toegepast op alle volwassenen, van beide geslachten, tussen 18 en 60 jaar.
Hieronder staan de BMI-drempels (let op: ze zijn gebaseerd op gezondheidsrisico’s, niet op het uiterlijk):
Ondergewicht: < 18,5
Normaal gewicht: 18,5 – 24,9
Overgewicht: 25,0 – 29,9
Zwaarlijvig: 30,0 en hoger
Mensen van Aziatische afkomst hebben grotere gezondheidsrisico’s bij lagere BMI’s dan Kaukasiërs. Het is ook belangrijk om in gedachten te houden dat de BMI niet van toepassing is op mensen jonger dan 18 jaar, volwassenen ouder dan 60, en mensen met een grote spiermassa.
De BMI-groeigrafieken per leeftijdspercentiel zijn de meest gebruikte indicator om de grootte en groeipatronen van kinderen en tieners (tot 19 jaar) te meten. De gewichtstatuscategorieën gedefinieerd door de Centers for Disease Control and Prevention (CDC) zijn als volgt: ondergewicht (minder dan het 5e percentiel); normaal of gezond gewicht (5e percentiel tot minder dan het 85e percentiel); overgewicht (85e tot minder dan het 95e percentiel); zwaarlijvig (Gelijk aan of groter dan het 95e percentiel). Bij patiënten met eetstoornissen is het echter raadzaam een BMI-voor-leeftijd percentiel dat overeenkomt met een BMI van 19,0 bij volwassenen te beschouwen als de minimumdrempel van een gezond gewicht. Onder deze BMI ondervinden de meeste mensen namelijk een aantal nadelige lichamelijke en psychosociale gevolgen van hun ondergewicht.