Vers 1-24

1 Koningen 17:1. En Elia, de Tisbiet, die behoorde tot de inwoners van Gilead, zeide tot Achab: Zo de Here, de God Israëls, leeft, voor Wie ik sta, zal er deze jaren geen dauw noch regen zijn, dan naar mijn woord.

Hoe abrupt breekt deze man op het toneel in! Hij springt als een leeuw uit het struikgewas. Er is geen voorafgaande aankondiging van zijn komst; maar hier staat hij, Gods eigen man verordend om te getuigen in kwade tijden, – om te staan als een koperen pilaar wanneer alles om hem heen van zijn plaats lijkt te wijken. Achab was niet gewend om op deze manier aangesproken te worden. Merk op hoe persoonlijk Elia’s boodschap is; hij begint zelfs niet met te zeggen, zoals de profeten gewoonlijk deden: “Zo zegt de Heer.” Er is iets dat op het eerste gezicht bijna vermetel lijkt in zijn uitdrukking: “Er zal deze jaren geen dauw noch regen zijn, behalve volgens mijn woord.” Een man kan soms zelfbewust lijken, terwijl hij zich in werkelijkheid zo volledig in God heeft verloren, dat het hem niet kan schelen wat de mensen over hem denken, of zij hem als een egoïst beschouwen of niet. Sommige mannen schijnen bescheiden te zijn omdat zij trots zijn, terwijl anderen trots schijnen te zijn omdat zij zichzelf hebben verzonken, en alleen zo vrijmoedig spreken omdat zij het gezag van hun Meester achter hun woorden hebben Dapper zei Elia: “Er zal deze jaren geen dauw noch regen zijn, dan naar mijn woord.”

1 Koningen 17:2-3. En het woord des HEEREN kwam tot hem, zeggende: Gaat heen, en keert u naar het oosten, en verbergt u aan de beek Cherith, die voor de Jordaan is.

Natuurlijk zou de profeet in de algemene nood hebben moeten delen, tenzij God hem voorzien had, en daarom zorgde de Here ervoor dat zijn knecht verborgen zou worden op een plaats waar een beekje zou blijven stromen, nadat de vochtigheid van andere plaatsen was geweken.

1 Koningen 17:4. En het zal zijn, dat gij van de beek zult drinken; en Ik heb de raven bevolen u aldaar te voeden.

Misschien zegt iemand: “De raven zouden de profeet eerder beroven dan voeden;” en zo waren zij. Sommigen hebben tegengeworpen dat deze raven onrein waren; wat als ze dat waren? Dingen worden niet onrein gemaakt omdat ze door onreine dieren worden gedragen. Bracht Abigaïl geen voedsel naar David op ezels die onrein waren? Er is geen zin in dat bezwaar. “Oh, maar!” vraagt iemand anders, “hoe kunnen raven voedsel brengen?” Hoe zouden zij dat niet kunnen, als God het hun bevolen heeft? Alle schepselen staan onder zijn controle. Een God, en een wonder is eenvoudig genoeg. Als God zijn volk niet op een andere manier voedt, zal hij raven en onreine vogels bevelen om hen te voeden.

1 Koningen 17:5. En hij ging heen en deed naar het woord des HEEREN; want hij ging heen en woonde aan de beek Cherith, die voor de Jordaan is.

Het is de heerlijkheid van Elia dat hij doet wat God hem beveelt, zonder vragen te stellen. Hij gaat eenvoudig, als een kind, naar de beek, zoals hij eerder, als een held, voor de koning had gestaan.

1 Koningen 17:6-7. En de raven brachten hem brood en vlees des morgens, en brood en vlees des avonds; en hij dronk uit de beek. En het geschiedde na enige tijd, dat de beek opdroogde, omdat er geen regen in het land was geweest.

Beken zullen opdrogen, zelfs als godvruchtige mensen door hen worden onderhouden. Is er iemand hier wiens beek aan het opdrogen is? Is hij al helemaal opgedroogd? Vertrouw toch op God; want als de raven buiten werking worden gesteld, zal God een ander middel aanwenden.

1 Koningen 17:8-9. En het woord des HEEREN kwam tot hem, zeggende: Sta op, ga heen naar Zarephath, dat bij Zidon behoort, en woon aldaar; zie, Ik heb een weduwe vrouw aldaar bevolen u te onderhouden.

Het was een tijd van hongersnood, en toch zond God hem naar een weduwe vrouw! Zij zal zeker behoefte hebben aan levensonderhoud; ja, en zij zal het ook krijgen, door de profeet te ondersteunen, Hij die de raven kon bevelen zijn knecht te voeden, kon een weduwe vrouw bevelen hetzelfde te doen; en Hij deed het. Deze vrouw schijnt oorspronkelijk geen aanbidster van Jehovah te zijn geweest. Zij woonde in een heidens land, en was waarschijnlijk zelf een heiden; maar zij vereerde de dienaar van Jehovah, en zij deed zijn bevelen, en werd ongetwijfeld een ware volgelinge van de levende God.

1 Koningen 17:10. En hij stond op en ging naar Zarephath.

Daar is hetzelfde onredelijke geloof: “Aldus stond hij op”, net zoals in het 5e vers staat geschreven: “Aldus ging hij heen;” dat is, met alle ijver, deed hij het bevel van zijn Heer zonder enige vraag.

1 Koningen 17:10. En als hij aan de poort der stad kwam, ziet, daar was de vrouw der weduwe.

Daar was zij, de vrouw, die hem zou onderhouden. Zij was ongetwijfeld gekomen met een rijtuig en paar, om hem naar huis te brengen, naar haar herenhuis. Oh, nee! “De weduwe vrouw was daar” –

1 Koningen 17:10. Het verzamelen van stokken:

Ze was een arme vrouw om hem te onderhouden, maar daar was ze: “het verzamelen van stokken.”

1 Koningen 17:10. En hij riep tot haar, en zeide: Haal mij, ik bid u, een weinig water in een kruik, opdat ik drinken moge.

Water was toen schaars; iedere druppel was zeer kostbaar; het was daarom een groot verzoek, dat Elia tot haar richtte.

1 Koningen 17:11. En toen zij op weg was om het te halen, zag zij aan zijn gewaad en aan zijn majesteitelijke houding dat hij een boodschapper van God was: “Terwijl zij het ging halen,” –

1 Koningen 17:11-12. Hij riep tot haar, en zeide: Breng mij, ik bid u, een brok brood in uw hand. En zij zeide: Zo de HEERE, uw God, leeft, ik heb geen koek, maar een handvol meel in een vat, en een weinig olie in een vat; en ziet, ik verzamel twee stokken, opdat ik inga en het voor mij en mijn zoon kleedt, opdat wij het eten en sterven.

Het was zo’n kleine hoeveelheid, dat twee stokken ruim voldoende zouden zijn; en toch is dit de vrouw, die Elia moet onderhouden! Arm schepsel, ze heeft iemand nodig om haar en haar zoon te onderhouden. Hoe dikwijls gebruikt God zeer vreemde middelen voor de vervulling van Zijn gezegende doeleinden

1 Koningen 17:13. En Elia zeide tot haar: Vrees niet, ga heen en doe, gelijk gij gezegd hebt; maar maak mij daarvan eerst een weinig koek, en breng dien tot mij, en maak daarna voor u en voor uw zoon.

Wat een beproeving voor haar geloof! Deze vreemdeling moest het eerste deel van haar laatste maaltijd hebben; toch had zij geloof genoeg om zijn woord te gehoorzamen.

1 Koningen 17:14-15. Want zo zegt de HEERE, de God Israels: Het vat meel zal niet verloren gaan, noch zal het vat olie ontbreken, tot op de dag, dat de HEERE regen op de aarde zendt. En zij ging heen en deed naar de uitspraak van Elia:

Geloof is zalig besmettelijk. God kan door zijn Geest het geloof van de één geloof doen verwekken bij anderen. Deze vrouw leert, juist door de vrijmoedigheid van Elia, in God te geloven; en zij doet wat hij haar zegt.

1 Koningen 17:15-18. En zij, en hij, en haar huis, aten vele dagen. En het vat meel ging niet verloren, en het vat olie ging niet verloren, naar het woord des HEEREN, dat Hij gesproken had door Elia. En het geschiedde na deze dingen, dat de zoon van de vrouw, de vrouw des huizes, ziek werd; en zijn ziekte was zo hevig, dat er geen adem meer in hem was. En zij zeide tot Elia: Wat heb ik met u te doen, o man Gods? Zijt gij tot mij gekomen, om mijn zonde in herinnering te roepen, en mijn zoon te doden? Arm schepsel, nu zij haar man verloren had, was haar hart in haar zoon gewikkeld! Onder deze scherpe beproeving, veroordeelde zij zichzelf; maar zij begon ook harde gedachten te hebben over de man Gods. Wij weten geen van allen wat wij kunnen zeggen wanneer wij overstelpt worden door een grote moeilijkheid. Het is gemakkelijk fouten te vinden in de uitspraken van een arme verstrooide geest, en te zeggen: “Dat is ongepaste taal.” Hebt gij nooit zo gesproken in het uur van uw smart? Gezegend is de man wiens lippen nooit een verkeerd woord ontgaan in de tijd van zijn smart. Deze weduwe was een moeder met een dood kind in huis; maak geen verwijt aan haar, maar heb medelijden met haar, en met allen die in een gelijk geval verkeren.

1 Koningen 17:19-20. En hij zeide tot haar: Geef mij uw zoon. En hij nam hem uit haar boezem en droeg hem op de zolder, waar hij woonde, en legde hem op zijn eigen bed. En hij riep tot den HEERE, en zeide: O, HEERE, mijn God, hebt Gij ook de weduwe, bij welke ik vertoef, kwaad aangedaan, door haar zoon te slachten? De woorden der vrouw hadden hem in het hart geraakt, en misschien had hij ook onverstandig gesproken; maar wie zijn wij, dat wij oordelen zouden? Hij scheen te voelen dat, waar hij ook ging, hij moeilijkheden over mensen bracht. Geheel Israël was door zijn profetie door droogte getroffen, en nu had deze arme vrouw haar lievelingskind verloren. Toch gaf hij zelfs in dit wanhopige geval de hoop, het gebed en de inspanning niet op.

1 Koningen 17:21. En hij strekte zich driemaal op het kind uit, en riep tot den HEERE, en zeide: O HEERE, mijn God, ik bid U, laat de ziel van dit kind weder in hem komen.

Dit was een schitterend geloof van de kant van de profeet. Niemand had ooit eerder gebeden voor het herstel van iemand die dood was; niemand had ooit geprobeerd om zo’n wonder als dit te bewerkstelligen; maar Elia’s geloof was tot een wonderbaarlijke hoogte opgerekt. Hier was het geloof gereed om de zegen te ontvangen, zodat de zegen zeker zou komen. Hier was het geloof dat bergen kon verzetten, en de poorten van de dood in beroering kon brengen. Elia bewandelde een ongebruikelijke weg, en vroeg om wat nog nooit eerder was gegeven.

1 Koningen 17:22-23. En de HEERE hoorde de stem van Elia; en de ziel van het kind keerde weder in hem, en hij herleefde. En Elia nam het kind, en bracht het uit de kamer in het huis, en gaf het zijn moeder; en Elia zeide: Zie, uw zoon leeft.

Elia was nooit een man van veel woorden; hij was een profeet, machtig in daden; hij zeide weinig, maar wat hij deed, sprak luid.

1 Koningen 17:24. En de vrouw zeide tot Elia: Hieraan nu weet ik, dat gij een man Gods zijt, en dat het woord des HEEREN in uw mond waarheid is.

Wist zij dit tevoren niet? Ja, anders zou zij hem niet het eerste deel van haar maaltijd gegeven hebben. Zij moet het geweten hebben, want zij had lange tijd geleefd van het maal en de olie, die hij vermenigvuldigd had. Maar nu zei zij dat zij het wist, alsof zij het nooit eerder had geweten. God heeft een manier om de waarheid met zulk een levendigheid in het hart te brengen, dat, hoewel wij er al jaren volkomen vertrouwd mee zijn, wij toch gedwongen zijn uit te roepen: “Nu weet ik het; nu heb ik het zoals ik het nooit eerder heb gehad; nu grijp ik het en omhels het met mijn hele ziel!” Mogen wij allen de waarheid van God op deze grootse wijze kennen! Amen.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.