The PT test is used to monitor patients taking certain medications as well as to help diagnose clotting disorders.
Een bloedmonster van de patiënt wordt verkregen door middel van een venapunctie. Het bloed wordt ontkalkt (door het op te vangen in een buisje met oxalaat- of citraationen) om te voorkomen dat het stollingsproces vóór de test begint. De bloedcellen worden door centrifugering gescheiden van het vloeibare deel van het bloed (plasma). De PT-test wordt uitgevoerd door het plasma van de patiënt toe te voegen aan een of andere bron van Tissue Factor (b.v.: een eiwit, tromboplastine, uit gehomogeniseerd hersenweefsel) dat protrombine omzet in trombine. Het mengsel wordt vervolgens gedurende één à twee minuten in een warm waterbad van 37°C gehouden. Calciumchloride (overtollige hoeveelheden geïoniseerd calcium) wordt aan het mengsel toegevoegd om het natriumcitraat tegen te gaan en de stolling op gang te brengen. De test wordt getimed vanaf de toevoeging van het calciumchloride totdat het plasma stolt. Deze tijd wordt de protrombinetijd genoemd.
De protrombinetest beoordeelt specifiek de aanwezigheid van factoren VII, V en X, protrombine en fibrinogeen. Een protrombinetijd binnen het bereik van 11-15 seconden (afhankelijk van de gebruikte tromboplastinebron) wijst erop dat de patiënt normale hoeveelheden van de bovengenoemde stollingsfactoren heeft.
Een verlengde protrombinetijd wijst op een tekort aan een van de factoren VII, X, V, protrombine, of fibrinogeen. Het kan betekenen dat de patiënt een vitamine K-deficiëntie heeft (vitamine K is een co-factor bij de synthese van de functionele factoren II (protrombine), VII, IX en X) of een leveraandoening (de lever is de plaats van synthese van de plasma-eiwitfactoren). De protrombinetijd van patiënten die een vitamine K-concurrerend coumarine-geneesmiddel krijgen, zoals warfarine (antistollingstherapie gebruikt bij diepe veneuze tromboflebitis), zal ook worden verlengd, gewoonlijk in het bereik van anderhalf tot twee maal de normale PT-tijd.