A’s Lady’s Life in the Gold Rush
‘Really, everybody should go to go to the mines just to see how little it takes to make people comfortable in the world,’ schreef Louise Amelia Knapp Smith Clapp vanuit de mijnen in Californië, aan haar zus Molly in New England. Ze schreef in totaal 23 brieven, van 13 september 1851 tot 21 november 1852, waarin ze het leven beschreef in Rich Bar en het nabijgelegen Indian Bar, aan de ‘East Branch of the North Fork of Feather River,’ ongeveer 120 mijl ten noordoosten van Sacramento, in het huidige Plumas National Forest.
De brieven van Louise Clapp werden als serie gepubliceerd, van januari 1854 tot december 1855, onder de schuilnaam ‘Dame Shirley,’ in Ferdinand Ewer’s kortstondige literaire tijdschrift: The Pioneer: or California Monthly Magazine. Ewer deelde de lezers mee dat de brieven ‘niet (oorspronkelijk) voor publicatie bestemd waren, en met nauwelijks een doorhaling van ons zijn ingevoegd’. Onder degenen die de serie lazen was Bret Harte (zie Wild West van augustus 1995). Harte werd beïnvloed door de Shirley brieven toen hij The Luck of Roaring Camp en andere California Gold Rush verhalen schreef. De negentiende-eeuwse historicus, filosoof en schrijver Josiah Royce zei dat de Shirley-brieven ‘het beste verslag van een vroeg mijnkamp vormen dat mij bekend is’. En in de 20e eeuw, toen de Book Club of California 16 vooraanstaande autoriteiten uitnodigde om de 10 beste primaire bronnen over de California Gold Rush op te sommen, noemden 13 de Shirley brieven. Geen enkele andere bron kreeg zoveel erkenning.
Louisa Amelia Knapp Smith werd op 28 juli 1819 geboren in Elizabeth, N.J., als dochter van Moses en Lois (Lee) Smith. Haar vader was schoolmeester aan de plaatselijke academie. Het gezin verhuisde uiteindelijk terug naar haar vaders geboorteplaats Amherst, Massachusetts, waar Moses in 1832 op 47-jarige leeftijd overleed. Louise was toen 13 jaar. Lois volgde haar man vijf jaar later in het graf, zeven weeskinderen achterlatend. Louise werd toevertrouwd aan een advocaat en familievriend in Amherst, Osmyn Baker. Hij stuurde haar naar school aan het Vrouwelijk Seminarie in Charlestown, Mass., en de Amherst Academie. Haar naaste broer of zus was Mary Jane, of ‘Molly,’ aan wie ze later haar nu beroemde brieven schreef. Louise heeft dan wel de Amherst-bewoners Emily Dickinson en Helen Hunt (Jackson) ontmoet, maar Louise was, zoals historicus Rodman Wilson Paul opmerkt, 11 jaar ouder dan haar literaire buren.
Schrijf je online in en bespaar bijna 40%!!!
Iemand met wie Louise wel brieven uitwisselde was Alexander Hill Everett. Ze ontmoetten elkaar bij toeval in augustus 1839 tijdens een reis per postkoets in het zuiden van Vermont. Louise Smith was toen een tengere, pientere, goudharige 20-jarige studente. Alexander Everett was een veel bereisde diplomaat die 30 jaar ouder was dan zij. Ze was gefascineerd door hem, op een academische manier. Hij was smoorverliefd op haar. Als haar literaire mentor adviseerde hij op 31 oktober 1839: ‘Als je aan de liefde voor het lezen de gewoonte van het schrijven zou toevoegen, zou je een nieuwe en onuitputtelijke bron van troost en voldoening voor je zien opengaan’. Zij aanvaardde zijn advies, maar wees zijn liefde af. Everett stierf in Macao, China, in juni 1847, hetzelfde jaar dat hij een brief van Louise ontving waarin zij haar verloving met een jonge arts aankondigde.
De man met wie Louise Smith trouwde was vijf jaar jonger dan zij. Fayette Clapp was in 1848 afgestudeerd aan de Brown University en was een medisch student en doktersleerling toen hij Louise ontmoette. Zowel Louise als Fayette Clapp verlangden naar het westen, dus toen ze hoorden dat er goud was ontdekt in Californië, pakte het pasgetrouwde stel hun koffers en ging aan boord van de schoener Manilla. Ze vertrokken in augustus 1849 uit de haven van New York en arriveerden ongeveer vijf maanden later in San Francisco. Het mistige, vochtige weer in de baai was niet goed voor Fayette. Hij had last van galaanvallen, koorts, koorts en geelzucht toen hij in San Francisco was. Louise, daarentegen, hield van de heuvelachtige stad. Ze schreef: ‘Met zijn veelgekleed, veelgetongd, veelbezochte bevolking, zijn flitsend uitziende pleinen, de ene dag gebouwd en de volgende dag afgebrand; zijn ondeugend mooie gokhuizen; zijn vrolijke winkels waar de rijkste producten van elk land te vinden zijn; en zijn wilde, vrije, onconventionele stijl van leven, bezit het, voor de jonge avonturier in het bijzonder, een vreemde charme.’
Om gezondheidsredenen verhuisde Fayette Clapp met zijn vrouw naar het binnenland en vestigde zich in Plumas City, een plaats die Louise beschreef als ‘een was-to-have-been stad’ van ‘verdwijnende pracht.’ Gebouwd bij de Feather River, tussen Sacramento City en Marysville, bestaat Plumas City niet meer.
Op 7 juni 1851 vertrok Fayette met een vriend naar Rich Bar, in de hoop dat de zuivere berglucht goed voor zijn gezondheid zou zijn. Hij hoopte ook dat er in het kamp goede investeringsmogelijkheden in de mijnbouw waren, en dat er een tekort aan artsen was. Op veel andere plaatsen in Californië waren artsen en advocaten al in overvloed aanwezig. Gelukkig voor de jonge Dr. Clapp waren de vooruitzichten in Rich Bar op alle punten goed. Toen hij zich eenmaal met succes had gevestigd, keerde hij in september terug voor zijn vrouw. Omdat Louise een kok en een wasvrouw had, had ze genoeg tijd om te schrijven.
Er waren weinig vrouwen in Rich Bar. Louise vond er slechts vier buiten zichzelf. Het mijnkamp had geen bordeel, hoewel de Empire, een combinatie van herberg, restaurant en winkel, oorspronkelijk was gebouwd met een bordeel in gedachten. De onderneming was mislukt en de gokkers die 8.000 dollar hadden geïnvesteerd in de bouw en inrichting van het twee verdiepingen tellende gebouw met zijn ‘elegante spiegel,’ glazen ramen, monte tafels, en ‘bedsteden zo zwaar dat alleen de kracht van een reus ze kon verplaatsen’, verkochten het voor een paar honderd dollar aan Curtis en Louise Bancroft.
Louise Bancroft (in de brieven ‘Mrs. B-‘ genoemd) was de eerste vrouw die Louise Clapp in Rich Bar ontmoette. De schrijfster beschrijft haar als ‘een zachtaardige en beminnelijk uitziende vrouw, ongeveer vijfentwintig jaar oud’. Toen Louise Clapp het Empire binnenkwam, was mevrouw Bancroft ‘het avondeten aan het koken voor een half dozijn mensen, terwijl haar echt knappe jongen, die woest lag te schoppen in zijn champagne mand wieg en te schreeuwen…die dag net twee weken van zijn aardse pelgrimstocht had voltooid.’
Tot de andere vrouwen in het kamp behoorde ‘mevrouw R-,’ wier naam nog niet door historici is ontcijferd. Zij woonde met haar man in een driekamer canvas huis dat ze buitengewoon schoon hield. Louise noemde haar ‘de kleine achtenzestig-ponder koningin’. In haar vijfde brief citeert ze een mijnwerker die mevrouw R- enthousiast prees. Een prachtige vrouw’, zei de mijnwerker. Ze is een echtgenote van het juiste soort. Ze heeft haar vader in negen weken negenhonderd dollar verdiend, zonder onkosten, met wassen! Zulke vrouwen komen niet veel voor, dat zeg ik je; als dat zo was, zou een man kunnen trouwen en geld verdienen met de operatie.’
Mrs. Nancy Bailey was ook klein. Ze deelde een hutje met haar man en drie kinderen, maar ze werd ziek en stierf weken na Louise’s aankomst. Ik ben net terug van de begrafenis van de arme mevrouw B,’ schreef Louise, ‘die stierf aan buikvliesontsteking, een veel voorkomende ziekte in dit land. Het lichaam werd in een kist gelegd en met een monte tafelkleed als lijkwade naar een begraafplaats in de bergen gedragen, waar de grafsteen nog steeds staat.
De eerste vrouw die in Rich Bar aankwam, runde samen met haar vader het Indiana Hotel. Ze werd het Indiana meisje genoemd. Louise schreef over haar in haar tweede brief:
De lieve naam van meisje lijkt jammerlijk ongerijmd wanneer toegepast op zo’n gigantisch stuk menselijkheid….Het verre geroffel van haar machtige stem, dreunend door twee gesloten deuren en een lange ingang, droeg sterk bij aan de hevige aanval van nerveuze hoofdpijn waaronder ik leed toen ze belde. Dit zachtaardige schepsel draagt de dikste soort mijnwerkerslaarzen, en heeft de sierlijke gewoonte haar vaat aan haar schort af te vegen! Afgelopen lente is ze hierheen gelopen en heeft vijftig pond meel op haar rug die vreselijke heuvel afgereden – de sneeuw was toen drie meter diep.
Hoe dan ook, verschillende mannen, waaronder Yank, de eigenaar van een blokhutwinkel verderop, waren ‘smoorverliefd op het Indiana-meisje,’ geeft Louise in haar negende brief toe. Yank zelf was een karakter. Zijn aspiratie was om een dandy grafter te worden. Hij neemt me grotendeels in vertrouwen wat betreft de verschillende manieren die hij heeft om groene mijnwerkers te doen,’ schreef Louise. Wat zijn blokhutwinkel betreft, beschreef ze die als ‘de meest komische olla podrida van heterogene koopwaar die ik ooit heb gezien. Je kunt niets anders vragen dan wat hij heeft – van koevoet tot cambric naalden; van fluwelen pantalons tot jacquetjassen met de meest parmantige beschrijving…. Zijn collectie romans is verreweg de grootste, de vettigste, en de ‘geelste kivered’ van alle die op de rivier te vinden zijn.
In haar zevende brief beschrijft Louise de blokhut die Fayette voor haar heeft gekocht op de dunbevolkte Indian Bar, stroomopwaarts van Rich Bar maar op loopafstand:
Enter mijn liefste; je bent volkomen welkom; bovendien zouden we je niet buiten kunnen houden als we dat zouden willen, want er zit niet eens een klink op de canvas deur….De kamer waarin we zojuist zijn binnengekomen is ongeveer twintig voet in het vierkant. De zijkanten zijn behangen met een opzichtige chintz, die ik beschouw als een perfect wonder van calicodruk. De artiest lijkt zich te hebben uitgeleefd op rozen… van de vroegste knop tot de verrukkelijke schoonheid van de ‘laatste roos van de zomer’. Een gordijn van de hierboven beschreven chintz scheidt een deel van de kamer af, waarachter een bedstede staat…. De open haard is gebouwd van stenen en modder, de schoorsteen is afgewerkt met afwisselende lagen van ruwe stokken….De schoorsteenmantel…wordt gevormd door een balk van hout, bedekt met stroken blik, verkregen uit blikken, waarop nog steeds in zwarte hiërogliefen de namen staan van de verschillende etenswaren die er vroeger in zaten….Ik veronderstel dat het niet meer dan beschaafd zou zijn om een gat van twee voet in het vierkant aan één kant van de kamer, een raam te noemen, hoewel het tot op heden glasloos is.
Schrijf je online in en bespaar bijna 40%!!!
De weg tussen Indian Bar, waar de hut van Clapp stond, en Rich Bar, waar Fayette zijn kantoor had, was enigszins hachelijk. Voetbruggen over de rivier waren gekapte boomstammen nog steeds verpakt in schors en mos. Grote rotsen en ontelbare mijnkuilen van meer dan een meter diep, met bijbehorende grindhopen, moesten worden omzeild. Eén groeve was maar een paar meter van hun hutdeur verwijderd.
Op weg naar Indian Bar schreef Louise: ‘Het eerste wat mijn aandacht trok, toen mijn nieuwe huis in zicht kwam, was het gemêleerde blauw, rood en wit van het Amerikaanse vaandel…dat op de vierde juli jl. was opgehangen door een patriottische zeeman, die naar de top van de boom klom waaraan hij het had bevestigd, en de takken wegknipte terwijl hij afdaalde, totdat het tussen zijn broeders stond, een prachtige, met mos omkranste Vrijheidspaal, die de blijde kleuren van het Vrije naar het gezicht van de Hemel wapperde.
Zij zag ook de ‘kunstmatige elegantie’ van een hotel:
Over de ingang…is in rode kapitalen geschilderd…de naam van de grote Humboldt, gespeld zonder d. Dit is het enige hotel in deze omgeving, en aangezien er een werkelijk uitstekende bowlingbaan aan vastzit, en de bar een vloer heeft waarop de mijnwerkers kunnen dansen, en bovenal, een kok die viool kan spelen, is het erg populair. Maar het gerinkel van glazen en de branie van sommige drinkers herinnert ons eraan dat het geen plaats is voor een dame.
Louise Clapp vond het leuk om een ‘dame’ te zijn, maar soms gaf ze blijk van een onvrouwelijke eigenzinnigheid. Ze beschreef zichzelf als het soort ‘eigenzinnig persoontje, dat altijd werd achtervolgd door een hartstochtelijk verlangen om alles te doen wat men zei dat ze niet kon doen’. Zich vestigen in een mijnstad was een avontuur dat de meeste dames vermeden. Dat gold ook voor het goudzoeken. Toen Louise één pan met aarde waste, vond ze 3,25 dollar aan goud. Ze ontdekte ook dat het hard en smerig werk was en ze herhaalde het experiment niet, al jaren niet. Maar ze observeerde en schreef over de gouddelvers. De methoden die zij gebruikten en het claimsysteem dat op hen van toepassing was, vormen het onderwerp van haar 15e ‘severely utilitarian’ brief:
Laat mij u eerst het ‘claiming’ systeem uitleggen. Omdat er geen staatswetten over dit onderwerp zijn, mag elke mijngemeenschap haar eigen wetten maken. Hier hebben ze besloten dat niemand een gebied van meer dan drie vierkante meter mag ‘claimen’. Als hij er niet voor kiest om het onmiddellijk te ‘bewerken’, is hij verplicht om de kennisgeving elke tien dagen te vernieuwen; want zonder deze voorzorgsmaatregel heeft ieder ander het recht om het te ‘bespringen’…. Er zijn vele manieren om de bovenstaande wet te omzeilen. Zo kan een individu zoveel claims ‘houden’ als hij wil, als hij voor elke claim een man aan het werk houdt. Natuurlijk kan niemand een claim alleen uitwerken. Daarom… komen ze samen in groepen van vier of zes, meestal met de naam van de plaats vanwaar de meerderheid van de leden zijn geëmigreerd; bijvoorbeeld de ‘Illinois’, ‘Bunker Hill’, ‘Bay State’, enz. bedrijven. Op veel plaatsen ‘loont’ de bovengrond, of ’top dirt’, wanneer deze in een ‘Long Tom’ wordt bewerkt.’
Sommige bedrijven lieten ’top dirt’ achterwege en kozen ervoor om in plaats daarvan in rotsspleten op zoek te gaan naar goud. Zij groeven ‘coyote holes’ in de flanken van de omringende heuvels, waardoor tunnels ontstonden ‘die soms honderden meters lang waren’, om bij het gesteente te komen. Een groot bedrijf van mijnwerkers bundelde de middelen en bouwde een vleugeldam en een waterloop die het water van de rivierbedding afleidde, waar ze ‘rijke opgravingen’ in het gesteente verwachtten te vinden. Over ‘de verschrikkelijke waterloop’, zoals Louise hem noemt, schreef ze: ‘De machine blijft het meest akelige kreunen en krijsen voortbrengen, pijnlijk als van een lijdend kind.
In haar derde brief schetst Louise een beeld van de omgeving waarin de mijnwerkers werkten. Ze beschrijft Rich Bar als ‘een kleine vallei, ongeveer achthonderd meter lang en dertig meter breed…omringd door hoge heuvels, bijna loodrecht, tot aan hun toppen gedrapeerd met prachtige dennenbomen; de blauw gebosemde ‘Plumas’ of Feather River…golvend langs hun basis.’ Hier verrees plotseling de mijnstad, ‘alsof een toverstokje van een fee boven de bar was uitgezwaaid’. Er waren ‘ongeveer veertig huurhuizen… ronde tenten, vierkante tenten, houten krotten, blokhutten, enz. – de woningen varieerden in elegantie en gemak van de vorstelijke pracht van ‘The Empire’ tot een ‘plaatselijke woning,’ gevormd van dennentakken en bedekt met oude calico hemden.’
De mensen die Rich Bar en Indian Bar bevolkten, varieerden even sterk als hun huizen. Naast blanke Amerikanen en Californiërs (de Spaans sprekende bewoners die Clapp ‘Spanjaarden’ noemde), waren er Zweden, Chilenos, Fransen, Mexicanen, Indianen, Hawaiianen, Engelsen, Italianen, Duitsers, Amerikaanse zwarten en mulatten. Onder de mulatten bevonden zich Humbolt-eigenaar Ned ‘Paganini’ (zoals Louise hem bijgenaamd noemde) en de legendarische bergman en wegbereider Jim Beckwourth. Louise beschrijft Beckwourth in haar achtste brief:
Hij is misschien vijftig jaar oud, en spreekt verschillende talen tot in de perfectie. Daar hij vele jaren heeft rondgezworven en lange tijd een belangrijk opperhoofd van de Crow Indianen is geweest, zijn zijn avonturen buitengewoon interessant. Hij verkilt het bloed van de groene jonge mijnwerkers, die, onbekend met de kunst van oorlog en onderwerping, zich om hem heen verzamelen op de koelbloedige manier waarop hij vertelt over de Indiaanse gevechten waaraan hij heeft deelgenomen.
In tegenstelling tot Jim Beckwourth konden de meeste mannen in Rich en Indian bars niet meer dan één taal vloeiend spreken, hoewel sommige Amerikanen het wel geprobeerd schijnen te hebben. In haar 14e brief schreef Louise: ‘Niets is amusanter dan de verschillende stijlen te observeren waarin…Amerikanen praten tegen de ongelukkige Spanjaard.’ Ze voegt eraan toe dat ‘fouten gemaakt aan de andere kant vaak net zo amusant zijn’. Fayette’s collega, Dr. Canas, vertelde Louise over een Chileno die een Amerikaan de woorden ‘some bread’ hoorde gebruiken bij de aankoop van dat artikel, en onmiddellijk daarna aan zijn vrienden meedeelde dat het Engelse woord voor brood hetzelfde was als het Spaanse woord voor hoed – sombrero. Helaas werd de humor van dergelijke misverstanden vaak over het hoofd gezien. Alcohol, gokverliezen en afgunst op het mijnsucces van een buurman droegen bij aan de slechte wil. Toch bleef het betrekkelijk rustig gedurende de winter van 1851-52.
In februari 1852 werden de voorraden schaars. De rancheros die de kuddes rundvlees de vallei in dreven en de muildrijvers die uien, aardappelen, boter en koffie aanvoerden, konden niet door de diepe sneeuw komen die de heuvels rond de staven bedekte. Dus leefden de Clapps en hun buren drie maanden lang op meel, donkere ham, gezouten makreel, en roestig varkensvlees. Toen de sneeuw eindelijk gesmolten was, begonnen de voorjaarsoverstromingen de waterloopmachines, houten bruggen, lange toms, wiegen, een pas voltooide zagerij en verscheidene mannen weg te vagen. Tegen half mei was het water gekalmeerd en kwamen er verse voorraden aan. Net als een groot aantal voornamelijk Amerikaanse nieuwkomers. Op 25 mei noteerde Louise: Honderden mensen zijn de laatste dagen op onze Bar aangekomen; in alle richtingen schieten de saloons uit de grond; de damoperaties vorderen snel, en alles ziet er gunstig uit voor een drukke en voorspoedige zomer’. Sommige van deze nieuwkomers hadden in de Mexicaans-Amerikaanse oorlog gevochten en hadden de neiging Spaanssprekende mensen als vijanden te beschouwen.
Terwijl uitten de Mexicanen in de mijnen hun groeiende frustratie over het gebrek aan rechtvaardigheid wat hen betrof. In haar 16e brief schrijft Louise sardonisch:
Een paar avonden geleden werd een Spanjaard neergestoken door een Amerikaan. Het schijnt dat de aanmatigende buitenlander de brutaliteit had om heel nederig en zachtmoedig aan die meest nobele vertegenwoordiger van de sterren en de strepen te vragen of deze hem een paar dollars wilde betalen die hij hem al enige tijd verschuldigd was. Zijne hoogheid, de Yankee, was niet van plan zich neer te leggen bij een dergelijke onbeschaamdheid, en de arme Spanjaard kreeg als antwoord enkele centimeters koud staal in zijn borst, wat hem een zeer gevaarlijke wond toebracht. Er werd niets gedaan en weinig gezegd over deze afschuwelijke zaak.
Ze legt verder uit dat ze op Rich Bar ‘een aantal resoluties hebben aangenomen…een daarvan luidt dat geen buitenlander de mijnen op die Bar mag bewerken. Dit heeft bijna alle Spanjaarden doen emigreren naar Indian Bar’. Twee jaar eerder had de Californische wetgever een wet aangenomen die van alle buitenlanders eiste dat ze een belasting van $20 per maand betaalden (later verlaagd tot $4) voor het recht om een claim uit te zetten en te delven.
Subscribe online en bespaar bijna 40%!!!
Op de vierde juli liepen de spanningen tussen Californiërs en Amerikanen hoog op. Terwijl Dr. en Mrs. Clapp zich bij andere nuchtere Amerikanen aansloten om Onafhankelijkheidsdag te vieren met toespraken, poëzie, muziek en dans in de Empire on Rich Bar, maakten dronken feestvierders hun rondjes in de Indian Bar. Toen de Clapps terugkeerden naar hun hut in Indian Bar, kregen ze van een man een ‘opgewonden relaas’ over een Amerikaan die tijdens een vechtpartij was neergestoken met een mes. Louis Clapp schreef erover in haar 19e brief:
Hij zei…Domingo – een lange, majestueus uitziende Spanjaard, een perfect type van de romanistische bandiet van het Oude Spanje – had Tom Somers, een jonge Ier, maar een genaturaliseerd burger van de Verenigde Staten, neergestoken… dreigend zwaaiend met het lange, bloederige mes waarmee hij zijn slachtoffer de wond had toegebracht… de straat op en neer zonder dat hij werd gehinderd. Het schijnt dat toen Tom Somers viel, de Amerikanen, die ongewapend waren, plotseling in paniek raakten en vluchtten. Er was een gerucht (ongegrond, zoals later bleek) dat de Spanjaarden op deze dag hadden samengezworen om alle Amerikanen op de rivier te doden. Na enkele ogenblikken kwamen de Amerikanen echter weer bij elkaar en stormden op de moordenaar af, die onmiddellijk de rivier in dook en naar de Missouri Bar zwom; er werden acht of meer schoten op hem afgevuurd… waarvan er niet één raak was.
In de tussentijd…barricadeerden Spanjaarden die…dachten dat de Amerikanen tegen hen in opstand waren gekomen…zich in een drinkbar, vastbesloten om zich te verdedigen tegen het bloedbad dat naar verwachting zou volgen… In de bakkerij, die naast onze hut staat, lag de jonge Tom Somers rechtop voor het graf…terwijl over zijn dode lichaam een Spaanse vrouw huilde en kermde op de meest erbarmelijke en hartverscheurende manier. De rijke Barianen, die een zeer overdreven verslag hadden gehoord van de opstand van de Spanjaarden tegen de Amerikanen, gewapend met geweren, pistolen, knuppels, dirken, enzovoort, stormden met honderden tegelijk de heuvel af. Iedereen wakkerde zijn woede aan door zich in de kleine bakkerij te verdringen en de met bloed doordrenkte boezem van het slachtoffer te aanschouwen. Toen klonk het angstigste geroep: ‘Weg met de Spanjaarden.’….’Laat niet één van die moorddadige duivels blijven.’
De meer verstandige en nuchtere Amerikanen kalmeerden de woedende menigte gedeeltelijk. Toch wilde Fayette Clapp dat zijn vrouw zich bij twee andere vrouwen zou voegen die op een nabijgelegen heuvel woonden, waar het veiliger zou zijn als er een ernstig gevecht zou uitbreken. Louise zei dat ze wilde blijven waar ze was, maar uiteindelijk, ‘als een plichtsgetrouwe echtgenote,’ ging ze de heuvel op.
Wij drie vrouwen, geheel alleen gelaten, namen plaats op een boomstam met uitzicht op het vreemde tafereel beneden. De bar was een zee van hoofden, vol met geweren, geweren en knuppels… We werden meteen opgeschrikt door het afvuren van een geweer en zagen hoe een man de blokhut werd binnengeleid, terwijl een andere man, schijnbaar levenloos, naar een Spaans drinklokaal werd gedragen… Gelukkig voor onze zenuwen kwam er een welwillend iemand… die ons vertelde wat er was gebeurd.
Het schijnt dat een Engelsman, de eigenaar van een huis van het laagste allooi, een persoon die de hoofdoorzaak zou zijn geweest van alle ongeregeldheden van die dag, geprobeerd heeft zich een weg te banen door de rij gewapende mannen die zich aan weerszijden van de straat hadden opgesteld…..In zijn dronken woede probeerde hij een geweer van één van hen af te pakken, dat tijdens de worsteling per ongeluk afging en een heer Oxley zwaar verwondde en het dijbeen van Zr. Pizarro op de meest afschuwelijke wijze verbrijzelde.Dit vreselijke ongeluk bracht het volk weer bij zinnen. Ze kozen een Comité van Waakzaamheid en gaven personen toestemming om… de verdachte Spanjaarden te arresteren.
De eerste daad van het Comité was het berechten van een Mejicana die voorop had gelopen in de strijd. Zij heeft altijd mannelijke kleding gedragen, en bij deze gelegenheid, gewapend met een paar pistolen, vocht zij als een bezetene. Gelukkig raakte zij, onervaren in het gebruik van vuurwapens, niemand gewond. De volgende dag berechtte het comité vijf of zes Spanjaarden. Twee van hen werden veroordeeld tot zweepslagen, de rest moest die avond de balie verlaten; de bezittingen van allen moesten in beslag worden genomen. Stel je mijn angst voor toen ik de eerste slag hoorde vallen op die ellendige mannen. Ik had nooit gedacht dat ik gedwongen zou worden om zulke vreselijke geluiden te horen, en, hoewel ik onmiddellijk mijn hoofd in mijn sjaal begroef, kan niets de walging en afschuw uit mijn geheugen wissen. Een van deze ongelukkige personen was een zeer beschaafde jonge Spanjaard, die in de meest ontroerende bewoordingen om de dood smeekte. Hij deed een beroep op zijn rechters op de meest welsprekende manier – als heren, als mannen van eer; en stelde hen voor dat het ontnemen van het leven niets was in vergelijking met de nooit te vergeten smet van de straf van de smerigste veroordeelde waartoe zij hem hadden veroordeeld. Toen hij zag dat al zijn smeekbeden werden genegeerd, zwoer hij een plechtige eed dat hij elke Amerikaan zou vermoorden die hij toevallig alleen zou ontmoeten, en aangezien hij een man is met de meest onverschrokken moed, en wanhopig gemaakt door een brandend gevoel van schande… zal hij ongetwijfeld zijn woord houden.
Het bovenstaande verslag is waarschijnlijk de inspiratiebron geweest voor de geselingenscène in The Life and Adventures of Joaquin Murieta, door Yellow Bird, aka John Rollin Ridge. Historicus Joseph Henry Jackson merkt in zijn boek Bad Company op dat de brieven van Shirley in het bezit waren van Ferdinand Ewer toen Ridge onderzoek deed voor zijn boek, en dat hij regelmatig het kantoor van Ewer bezocht.
Niet lang na de geselingen meldde Louise dat er een ophanging en een poging tot zelfmoord hadden plaatsgevonden in de mijnen. De eerste betrof een man die beschuldigd werd van moord op en beroving van zijn werkgever. De tweede betrof ene Henry Cook, die blijkbaar zijn eigen keel doorsneed. Nadat dokter Clapp zijn wond had verzorgd, besloot Cook om Ned, de eigenaar van de Humbolt, te beschuldigen van poging tot moord. Ned’s vrienden verdedigden hem, en de aanklacht werd ingetrokken, maar de gemoederen liepen hoog op. Dr. Clapp werd bijna gemolesteerd omdat hij de wond had verbonden van een man die zij, volgens Louise Capp, “per se wilden neerschieten… met de redenering… “een man die zo gehard is dat hij zijn hand opheft tegen zijn eigen leven, zal nooit aarzelen een ander te vermoorden!” Uiteindelijk besloten de burgerwachten Cook te verbannen.
Tussen etterde Señor Pizarro’s gewonde been. Het werd geamputeerd, maar hij kreeg zijn kracht niet terug. Ziek door dysenterie, stierf hij kort daarna. Oxley bleef wekenlang bedlegerig maar herstelde uiteindelijk, niet dankzij ‘de Moguls,’ die Louise Clapp ‘slaapmoordenaars’ noemt. De Moguls, eigenlijk leden van het Vigilance Committee, dachten blijkbaar dat ze boven de wet stonden. Ze begonnen ‘de hele nacht door de straten te paraderen, huilend, schreeuwend, in huizen inbrekend, vermoeide mijnwerkers uit hun bed rukkend en in de rivier gooiend’. Bijna elke nacht stichtten ze vreugdevuren in de buurt van een of andere voddenkrot, waardoor ze het leven (of liever gezegd het eigendom – want omdat het onmogelijk is om te slapen, zijn levens nadrukkelijk veilig) van de hele gemeenschap in gevaar brachten. Ze trekken zich om een uur of vijf ’s morgens terug; tevoren…hangen ze berichten op met die strekking, en dat ze iedereen die hen stoort in de rivier zullen gooien.’
In de herfst begon de bevolking snel af te nemen. Louise merkte op dat de mijnwerkers, die 2.000 dollar hadden uitgegeven om een vleugeldam te bouwen ‘zes voet hoog en driehonderd voet lang, waaraan dertig man negen dagen en een half hebben gewerkt,’ 41,70 dollar aan goud hadden opgehaald; ‘bijna elke persoon op de rivier kreeg dezelfde behandeling van Dame Nature….Winkeliers, restaurants en gokhuizen…verkeerden in dezelfde geldloze toestand.’ Fayette had $1.000 verloren in een prospectie-investering, waardoor Louise mijnbouw ‘Nature’s lottery’ noemde.’
Weinig mensen wilden nog een winter op de baren trotseren, ook de Clapps niet. In haar laatste brief, gedateerd 21 november 1852, kon Louise het niet helpen ’te piekeren…over het vreselijke vooruitzicht hier de winter te moeten doorbrengen’. Maar toen de dag van vertrek kwam, aarzelde ze. Mijn hart is zwaar bij de gedachte voor altijd van deze plaats te moeten vertrekken. Ik houd van dit wilde en barbaarse leven; ik verlaat het met spijt….Ja, Molly, lach als je wilt om mijn dwaasheid; maar ik ga van de bergen weg met een diep hartzeer. Ik kijk welwillend naar dit bestaan, wat voor jou zo smerig en gemeen lijkt. Hier ben ik tenminste tevreden geweest. Je zou nauwelijks de zwakke en half stervende invalide herkennen, die loom uit het zicht droop, toen de nacht zich sloot tussen jouw gespannen blik en het goede schip Manilla… in de persoon van je nu perfect gezonde zuster.’ Ook Fayette Clapp was volmaakt gezond, maar San Francisco was het weer niet met hem eens.
Subscribe online and save nearly 40%!!!
In 1853 zeilde Fayette zonder Louise naar Hawaii. In 1854, dook hij op in Massachusetts. Een jaar later ging hij weer naar het westen, dit keer naar Illinois. Louise verkoos in San Francisco te blijven, waar ze school gaf. Daar vroeg ze in 1856 de scheiding aan. Hoewel ze de achternaam van Fayette behield, voegde ze er blijkbaar een ‘e’ aan toe, waardoor ze Louise A.K.S. Clappe werd. Tegen de tijd dat de Burgeroorlog uitbrak, was Fayette verhuisd naar Columbia, Mo., en hertrouwd.
Louise trok zich in 1878 terug uit het onderwijs en ging in New York City wonen, waar ze bleef schrijven en lezingen geven tot 1897, toen ze verhuisde naar een bejaardentehuis opgericht door Bret Harte’s nichtjes, Anna en Nina Knault, in Hanover Township, N.J. Ze overleed daar op 9 februari 1906. Hoewel de California Gold Rush, die 150 jaar geleden begon, zijn aandeel van hartverwarmende brieven produceerde, blijven de ‘Dame Shirley’ brieven de grootste bonanza in het bos.
Dit artikel is geschreven door Lori Lee Wilson en verscheen oorspronkelijk in het augustusnummer 1999 van Wild West.p>Voor meer geweldige artikelen moet u zich vandaag nog abonneren op Wild West magazine!