De vroegste psychologische benaderingen van criminaliteit waren gebaseerd op de psychoanalytische theorie van Sigmund Freud (1870-1937), die de menselijke persoonlijkheid verdeelde in id, ego, en superego. Het id (het Latijnse woord voor “het”) beschreef alle instinctieve driften die voortkomen uit onze biologische erfenis. Het “ego” (Latijn voor “ik”) is het rationele en bewuste zelf dat bemiddelt tussen de driften van het id en de beperkingen van het superego. De “superego” bestaat uit de gedragsrestricties (“geweten”) die kinderen internaliseren als gevolg van hun grote liefde voor en gehechtheid aan hun ouders. Criminaliteit werd grotendeels verklaard als een falen van de superego, een gevolg van een falen in het vormen van gezonde en liefdevolle gehechtheid aan ouders. Latere theorieën over criminaliteit waren gebaseerd op de gedragspsychologie, zoals die zijn oorsprong vond in het werk van B.F. Skinner (1904-1990). In de visie van Skinner is al het menselijk gedrag het product van de gevolgen ervan – de beloningen en straffen. In deze benadering wordt crimineel gedrag aangeleerd en vastgehouden als mensen er beloningen uit ondervinden, en wordt het opgegeven als ze er straffen voor krijgen. Iets later breidde de sociale leertheorie Skinner’s gedragstheorie uit met sociale beloningen en straffen, zoals de goedkeuring of afkeuring van familie en vrienden. De theorie breidde ook de manieren waarop gedrag kan worden aangeleerd uit met leren door observatie van wat andere mensen doen, inclusief observaties in de media, in het bijzonder televisie.
Geestesziekten veroorzaken niet veel misdaden, maar geesteszieken plegen af en toe misdaden die extreem of bizar zijn, en dus veel publiciteit krijgen. Zo kan bij het publiek de indruk ontstaan dat geestesziekten een belangrijke oorzaak van criminaliteit zijn. Bovendien werden na de sluiting van de meeste psychiatrische inrichtingen in de Verenigde Staten in de zestiger en zeventiger jaren, veel geesteszieken naar gevangenissen gestuurd, omdat ze lastig waren en bedreigend leken en omdat er geen andere manier was om ze uit de gemeenschap te verwijderen. Eén bepaalde persoonlijkheidsstoornis, de antisociale persoonlijkheidsstoornis, is in vele studies in verband gebracht met criminaliteit. De officiële criteria voor het diagnosticeren van deze stoornis omvatten echter het plegen van misdaden en op misdaden gelijkend gedrag. Het is dus niet helemaal duidelijk of deze persoonlijkheidsstoornis een oorzaak is van criminaliteit of dat de term “antisociale persoonlijkheidsstoornis” slechts een deftig etiket is dat psychiaters gebruiken om mensen te beschrijven die misdadigers zijn. Het huidige psychologische onderzoek richt zich op impulsiviteit (de neiging tot veel activiteit, snel afgeleid zijn, handelen zonder na te denken, en onmiddellijke bevrediging zoeken) in plaats van antisociale persoonlijkheid als een persoonlijkheidskenmerk dat samenhangt met criminaliteit.