Partiële smelting verandert gesteenten van enkelfasige (vaste stof) in tweefasige (vaste stof+smelt) systemen. De bulkviscositeit neemt af naarmate de smeltfractie toeneemt en dit effect verhoogt de vervormingssnelheid en de warmteoverdracht, en veroorzaakt differentiatie van het aardkorstmateriaal. Daarom is het belangrijk om te kunnen herkennen welke gesteenten gedeeltelijk gesmolten zijn.
Macroscopische texturen bieden de eenvoudigste criteria voor het herkennen van gedeeltelijk smelten. Smelting en deformatie zijn over het algemeen synchroon, en wanneer de vastgehouden smeltfractie laag is (<20%) worden metatexiet migmatieten gevormd. Deze zijn morfologisch complex omdat de smeltfractie uit de vervormende matrix wordt geperst en zich verzamelt op de aanwezige dilaterende plaatsen. De aanwezigheid van melanosoomlagen en -vlekken levert het beste bewijs van de plaats waar de smelt zich heeft gevormd, en van de leucosomen waar deze zich heeft verzameld. Diatexietmigmatieten kunnen gemakkelijk worden herkend aan de aanwezigheid van een vloeifoliatie, schlieren, enclaves en aderachtige leucosomen, en zijn het bewijs van een hoge smeltfractie en doordringende partiële versmelting. In het ongebruikelijke geval van smelten zonder synchrone deformatie ontwikkelen zich afgeronde neosoompatronen die zowel de smelt- als de vaste fracties van de smeltproducerende reactie bevatten en die, naarmate de mate van smelten toeneemt, groter worden, zodat diatexietmigmatieten worden gevormd. In beide gevallen is de karakteristieke eigenschap een toegenomen korrelgrootte en verlies van pre-migmatisatie structuren. Migmatiet texturen zijn robuust, zij overleven latere deformatie goed.
Microscopische texturen zoals: (1) dunne films van kwarts, plagioklaas en K-veldspaat langs breingrenzen die gekristalliseerde smelt vertegenwoordigen en, (2) smelt-vaste stof reactie texturen, bieden ook goede criteria voor het identificeren van gedeeltelijk gesmolten gesteenten. Deze texturen zijn echter kwetsbaar en worden gemakkelijk vernietigd door deformatie. De identificatie van mineraalassemblages waaruit smeltvormende reacties kunnen worden afgeleid is een ander betrouwbaar criterium voor het herkennen van partiële versmelting, maar post-migmatisatie rehydratatie in granulietterranen kan dit bewijsmateriaal vernietigen.
Geometrische geochemie van het gehele gesteente kan worden gebruikt om het partiële versmeltingsproces te modelleren, maar problemen bij het identificeren van het paleosoom en een ongemodificeerde smeltsamenstelling kunnen de toepassing ervan beperken. De geochemie van het gehele gesteente kan echter, in combinatie met een goede controle in het veld, worden gebruikt om af te leiden welke processen zich hebben voorgedaan in een terraan waar de gesteenten gedeeltelijk zijn gesmolten.
Variaties in het uiterlijk, de textuur en de samenstelling in het veld zijn, voor een groot deel, een gevolg van het al dan niet, en wanneer, de smeltfractie zich heeft afgescheiden van de vaste fractie.