Doelstellingen/hypothese: Craniofaciale chirurgie is geassocieerd met een significante verbetering van de ziekte-uitkomst voor patiënten met schedelbasis neoplasma’s. Ondanks deze verbeterde overleving, blijven de complicaties aanzienlijk. Een belangrijke bron van complicaties zijn infectieuze voorvallen. De huidige studie werd ontworpen om een prospectief ontworpen antibiotica regime en zijn invloed op de incidentie en de ernst van infectieuze complicaties te evalueren. Dit regime werd vergeleken met een groep historische controles waarbij antibiotica op een ad hoc basis werden toegediend. De specifieke doelstellingen/hypothese waren het bepalen van 1) de incidentie en ernst van infecties bij een groep patiënten die werden behandeld met een niet-gestandaardiseerd antibioticaschema en die een craniofaciale resectie ondergingen, en 2) of het gebruik van een prospectief ontworpen, drie-drugs, breedspectrum antibioticum geassocieerd is met een verminderde incidentie en ernst van infecties.
Studieopzet: Een single-arm, prospectief antibioticaregime bestaande uit ceftazidime, flagyl (metronidazol), en vancomycine (CMV) werd vergeleken met een historische controle van patiënten behandeld met niet-standaard antibiotische therapie (nonCMV), die allen craniofaciale resectie ondergingen. De uitkomstmaten waren gericht op de incidentie van infectie, de ernst van de infectie, en operatieve mortaliteit.
Methoden: In juli 1990 werd een retrospectief overzicht (1973-1990) uitgevoerd van craniofaciale resecties. Vanaf juli 1990 werd een prospectieve database (1990-2003) bijgehouden. Demografische gegevens, voorafgaande therapie, anatomische plaats van oorsprong en omvang van de ziekte, pathologie, standaard chirurgische gegevens, en postoperatieve therapie werden gedetailleerd. Antibioticagegevens werden verzameld aan de hand van dossieronderzoek. Complicaties, met de nadruk op infectieuze complicaties, werden geïdentificeerd en gecategoriseerd. De resultaten van de kweek en of de ontstane infectie gevoelig of resistent was voor perioperatieve antibiotica werden genoteerd. De duur van het verblijf in het ziekenhuis werd getabelleerd. Het ziekteverloop, met inbegrip van de incidentie van postoperatieve mortaliteit, werd voor elke patiënt bijgehouden.
Resultaten: In totaal 211 patiënten ondergingen een craniofaciale resectie van 1973 tot 2003. Belangrijke medische comorbiditeiten waren aanwezig bij 53 (25%) patiënten, en 96 (46%) hadden voorafgaande therapie. De gestandaardiseerde antibiotische therapie (CMV) werd gebruikt bij 90 patiënten, en de niet-gestandaardiseerde antibiotica (nietCMV) werden gebruikt bij 107 patiënten. Reconstructie met vrije flap was de enige chirurgische factor die geassocieerd werd met een duidelijke vermindering van complicaties. Infectieuze wondcomplicaties bedroegen 11% in de CMV-groep tegenover 29% in de nietCMV-groep (P = .002). Bovendien was de ernst van de infecties sterk verminderd in de CMV groep (P = .0001). Bij gebruik van een multivariate analyse was de enige factor die voorspellend was voor infectieuze complicaties het gebruik van CMV. Patiënten die een niet-CMV antibiotische therapie kregen, liepen een infectierisico dat 2,5 keer hoger was dan bij patiënten die CMV kregen. De verblijfsduur in het ziekenhuis in dagen en de operatieve mortaliteit werden beide ongunstig beïnvloed door het gebruik van niet-CMV antibiotische therapie.
Conclusies: De gegevens ondersteunen de hypothese dat het gebruik van een drie-drugs, breed spectrum antibiotica regime in schedelbasis chirurgie de incidentie van infectieuze complicaties vermindert en de operatieve mortaliteit lijkt te verminderen. Breed spectrum dekking van Gram-positieve, Gram-negatieve, en anaerobe pathogenen leidt tot een duidelijke vermindering van infectieuze complicaties. Breedspectrum antibioticadekking vermijdt veel infectieuze complicaties en heeft uiteindelijk een positieve invloed op het resultaat van de patiënt, de kwaliteit van leven en, mogelijk, de overleving.