Woorden in de Engelse taal worden grofweg onderverdeeld in acht spraakdelen: zelfstandige naamwoorden, voornaamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, bijwoorden, werkwoorden, voorzetsels, voegwoorden, tussenwerpsels. Woorden die tot verschillende delen van meningsuiting behoren, hebben verschillende grammaticale eigenschappen. En dus moeten de leerlingen in staat zijn ze te identificeren.
Hoe gaat het identificeren van de delen van meningsuiting?
Wel, hier zijn enkele eenvoudige technieken die u kunt toepassen.
Het identificeren van een werkwoord
Het woord is waarschijnlijk een werkwoord als het verschillende vormen heeft. Werkwoorden hebben bijvoorbeeld een -ing vorm en een infinitief vorm. Werkwoorden kunnen ook gebruikt worden met modale hulpwerkwoorden zoals will, shall, can, could etc. Hier zijn enkele voorbeelden:
Komen is een werkwoord. Het kan worden gebruikt met de modale werkwoorden. U kunt bijvoorbeeld zeggen zal komen of zou moeten komen. Het heeft ook een -ing vorm en een infinitief.
- Ik zou graag willen komen.
- Ik haat het te laat te komen.
Overweeg nu het woord lopen. Is het een werkwoord? Nou, laten we eens kijken. Kunnen we het gebruiken met modale hulpwerkwoorden? Ja, dat kunnen we. We kunnen bijvoorbeeld zeggen: zal rennen en zou kunnen rennen.
- Hij kan vier mijl rennen in 30 minuten.
- Zij zal rennen.
Het woord rennen heeft ook een -ing vorm en een infinitief vorm.
De dief probeerde weg te rennen.
Hij kwam naar me toe rennen.
Oefening
Ondersstreep de werkwoorden in de volgende zinnen.
1. Mijn moeder maakt heerlijke taarten.
2. Alice wil naar het buitenland.
3. Gautam werkt voor een verzekeringsmaatschappij.
4. De jongen loste de puzzel in een paar minuten op.
5. De wind waaide hevig.
6. De terroristen probeerden de brug op te blazen.
7. Het meisje riep om hulp.
Noten
In sommige gevallen kan hetzelfde woord verschillende doelen dienen. Bijvoorbeeld, het woord help is een werkwoord in de zin ‘Help me’. Het is een zelfstandig naamwoord in de zin ‘Zij riep om hulp.’