Het is bekend dat geslachtsverandering bij de inlandse oester (O. edulis) in een bepaalde periode van haar leven voorkomt. Dit weekdier begint zijn leven blijkbaar altijd als mannetje, en kan op de leeftijd van een of twee jaar in een vrouwtje veranderen. Over de geslachtsverandering daarna is echter zeer weinig bekend. Bij het opvolgen van de aanwijzingen uit een algemene studie over de voortplanting (zie J. H. Orton, “Sea-temperature, Breeding, and Distribution in Marine Animals”, Journal of the Marine Biological Association, vol. xii., July, 1920, blz. 339-66), leek het zeker dat een oester zich in hetzelfde seizoen zou moeten blijven voortplanten, zelfs nadat hij witziek is geworden, d.w.z. nadat de eicellen in de mantelholte zijn uitgekomen. Als een broedende oester dus werd gemerkt en achteraf onderzocht, zou het mogelijk moeten zijn iets te weten te komen over een eventuele jaarlijkse verandering van geslacht. Daarom werden op 30 juli 1920 in een bassin te Plymouth twee witzieke oesters afgezonderd, en één van hen werd opengesneden en onderzocht op 26 augustus 1920. Op laatstgenoemde datum bleek de onderzochte oester1 zijn gonade vol te hebben met volledig rijpe zaadcellen, die uiteenvielen in afzonderlijke actieve en kennelijk rijpe zaadcellen, zodra zij in zeewater werden gelegd. Aldus was een vrouwelijke oester binnen minder dan een maand veranderd in een mannelijke oester. Een aanwijzing voor deze verandering was reeds gegeven op 29 juli, toen de gonade van een witzieke oester, onderzocht op het moment dat deze embryo’s in de mantelholte bevatte, zich ontwikkelende sperma-morutæ en enkele actief staarterende sperma-morulæ vertoonde.