Er zijn vier hoofdcomponenten die rechtstreeks betrokken zijn bij de aandrijving en het besturen van de sneeuwscooter:
- Een motor, vergelijkbaar met die van een auto
- Een koppelingssysteem
- Rails
- Skis
Sneeuwmobielen hebben ook koplampen, een zadel en een voorruit, vergelijkbaar met die van motorfietsen.
Aantekening
De motoren van sneeuwscooters lijken sterk op de motoren die in waterscooters worden aangetroffen. Zwaardere toermodellen gebruiken meestal de viertaktmotor, terwijl de lichtere, sportievere modellen de tweetaktmotor gebruiken.
Een automotor stuurt kracht door een aandrijfas, die de as en de wielen van de auto direct laat draaien. De motor van een sneeuwscooter is echter gekoppeld aan een rupsbandaandrijving, die de rupsbanden laat draaien. De wielen van een sneeuwscooter zijn in wezen grote tandwielen met tanden die gelijkmatig zijn verdeeld over de gaten in de rupsbanden. Elke omwenteling van de tandwielen drijft de rupsbanden aan en drijft de sneeuwscooter voort. Hoe sneller de motor, hoe sneller de tandwielen draaien en hoe sneller de rupsbanden bewegen.
Deze inhoud is niet compatibel met dit apparaat.
Sneeuwscooters hebben ook een koppelingssysteem dat in feite een soort CVT (Continu Variabele Transmissie) op basis van een katrol is. Dit systeem bestaat uit twee poelies, of koppelingen, die met elkaar verbonden zijn door een aandrijfriem. De primaire koppeling zit op de krukas van de motor. Een drukveer houdt de twee helften van de primaire koppeling uit elkaar wanneer het motortoerental laag is. Wanneer de motor begint te versnellen, genereren de koppelingsgewichten voldoende centrifugaalkracht om de koppeling te sluiten, waardoor de riem vrij kan bewegen en vermogen kan overbrengen.
De secundaire koppeling staat in verbinding met de rupsbandaandrijving, die de wielen aandrijft en de rupsbanden aandrijft. Een veer in de secundaire koppeling bedient de nokken (wiggen), die gevoelig zijn voor koppel. Als het toerental van de motor stijgt en de primaire kracht overbrengt, knijpen deze nokken samen en spannen de riem aan. Dit proces gaat door als de sneeuwscooter accelereert. Als hij zijn topsnelheid bereikt, sluit de primaire koppeling, waardoor de riem in een hogere “versnelling” komt. Omdat de sneeuwscooter minder vermogen nodig heeft om te versnellen dan om op gang te komen, opent de secundaire koppeling.
In tegenstelling tot een handgeschakelde of automatische transmissie is dit systeem traploos en kan het soepel heen en weer gaan tussen een oneindig aantal “versnellingen”, afhankelijk van de snelheid en de hoeveelheid vermogen die nodig is. Voor meer informatie, zie Hoe CVT’s werken.
We zullen meer leren over de rupsbanden en hoe een sneeuwscooter te besturen volgende.