Er was geen controverse tussen Maarten Luther en Rome over de inspiratie van de Schrift. In feite zou veel van de hedendaagse mainline protestantse en rooms-katholieke bijbelse en theologische wetenschap door de middeleeuwse kerk als afvallig beschouwd zijn met betrekking tot haar visie op de Schrift. De Schrift, zo beweerden beide zijden, is onfeilbaar. Het Concilie van Trente (dat de standpunten van de Reformatie veroordeelde) ging zo ver te zeggen dat de Geest de woorden zelf aan de Apostelen “dicteerde”.
De echte vraag had te maken met de verhouding van de geïnspireerde Schrift tot de traditie. Met andere woorden, is alleen de Schrift Gods geïnspireerde en onuitwisbare Woord, de bron en norm voor geloof en praktijk? Kan de paus werkelijk zeggen dat zijn woorden gelijk zijn aan die van Petrus en Paulus zoals wij die in de Schrift vinden? Zijn concilies op dezelfde manier onfeilbaar als de Schrift? Het Concilie van Trente betoogde dat Schrift en traditie twee stromen zijn die samen één rivier van Gods Woord vormen. Dit Woord bestaat niet alleen uit “de geschreven boeken”, maar ook uit “de ongeschreven tradities” die, uiteraard, door de Roomse paus mogen worden vastgesteld. Dus zowel de Schrift als deze tradities “ontvangt en vereert de kerk met een gelijke genegenheid van vroomheid en eerbied,” omdat beide “in de katholieke kerk bewaard zijn gebleven door een ononderbroken opeenvolging.”
Daarom moet alles wat de paus ex cathedra (vanaf de stoel) leert of beveelt – zelfs als het niet gebaseerd is op de Schrift – door alle christenen overal worden geloofd als noodzakelijk voor het heil. Ironisch genoeg werd Luthers verdediging van het sola Scriptura als schismatiek veroordeeld, maar de oude vaders, zowel in het Oosten als in het Westen, zouden de pretenties van de Roomse bisschop als een daad van afscheiding (schisma) van het apostolisch geloof hebben beschouwd. Lang vóór de Reformatie betoogden zeer gewaardeerde theologen dat alleen de Schrift normatief is en dat concilies slechts de Schrift interpreteren, en dat deze interpretaties (die verkeerd kunnen zijn en door verder nadenken gewijzigd kunnen worden) door de paus zelf moeten worden onderworpen. Tot de veroordelingen van de leer van de Reformatie door het Concilie van Trente was dit een open vraag. Luther was niet de eerste die pleitte voor het unieke gezag van de Schrift, zelfs boven de paus. Maar na Trente werd de deur dichtgeslagen voor het sola Scriptura binnen het Rooms Katholieke geloof.
Luther’s probleem met de pauselijke kerk was haar corruptie van het bijbelse geloof door de toevoeging van ontelbare doctrines, praktijken, rituelen, sacramenten en ceremoniën. Middeleeuwse pausen gingen er steeds meer van uit dat alleen zij met de Heilige Geest begiftigd waren, zodat zij gevrijwaard waren van dwalingen in hun oordelen. Dit idee was natuurlijk niet terug te vinden in de Schrift of in de leer van de oudvaders. Het was een vernieuwing die de sluis opende voor een stortvloed van nieuwigheden, zo betoogde Luther:
“Wanneer men de leer van de paus onderscheidt van die van de Heilige Schrift, of daarmee vergelijkt, dan blijkt dat de leer van de paus op zijn best ontleend is aan de keizerlijke, heidense wetten en een leer is betreffende wereldlijke handelingen en oordelen, zoals de pauselijke decretalen aantonen. In overeenstemming met deze leer worden instructies gegeven betreffende de ceremoniën van de kerken, de gewaden, het voedsel, het personeel en talloze andere kinderlijkheden, fantasieën en dwaasheden, zonder ook maar een woord te wijden aan Christus, het geloof en Gods geboden.”
Hoe beoordeelt men waarheid en dwaling? Wat als een paus dwaalt, zoals sommige middeleeuwse concilies in feite hadden verklaard? In de veertiende en het begin van de vijftiende eeuw ontstond een schisma tussen twee en uiteindelijk drie rivaliserende pausen, die elk aanspraak maakten op de troon van Petrus en de anderen en hun volgelingen excommuniceerden. Het Concilie van Konstanz maakte een einde aan deze tragikomedie door een vierde paus te kiezen ter vervanging van de andere drie. Philip Melanchthons Verhandeling over de macht en het primaatschap van de paus bouwde voort op Luthers opvattingen door een batterij van weerleggingen uit de Schrift en ook uit de kerkgeschiedenis bijeen te brengen om het fundament van zand aan te tonen waarop het pausdom is gebouwd.
Voor Luther is de eerste plank van sola Scriptura de aard van de Schrift. Als de directe openbaring van de Heilige Geest door profeten en apostelen, is de Schrift een klasse op zichzelf. Het karakter van God staat op het spel in het karakter van de Schrift. Waarom is de Schrift inerrant? “Omdat wij weten dat God niet liegt. Mijn naaste en ik – kortom, alle mensen – kunnen dwalen en bedriegen, maar Gods Woord kan niet dwalen.” Wij respecteren de kerkvaders en oude concilies als gidsen, maar alleen God kan geloofsartikelen opstellen: “Het is niet goed geloofsartikelen te maken uit de woorden of werken van de heilige vaders. Anders zou wat zij aten, hoe zij zich kleedden en in wat voor huizen zij woonden tot geloofsartikelen moeten worden – zoals is gebeurd met de relikwieën. Dit betekent dat het Woord van God geloofsartikelen vaststelt en niemand anders, zelfs geen engel.”
De tweede plank is de duidelijkheid van de Schrift, die werkelijk de kern van het geschil vormde. De Bijbel is een duister, mysterieus en obscuur boek, zo leerde de middeleeuwse kerk. Geen wonder, dacht Luther, toen hij terugkeek op wat hem was geleerd, zelfs als monnik en bijbelgeleerde. Maar na vele jaren de Bijbel bestudeerd en vertaald te hebben, kwam hij tot de tegenovergestelde conclusie. Luther en andere reformatoren kwamen door eigen ervaring tot het inzicht dat de Schrift duidelijk is over haar centrale leringen. Het is de pauselijke kerk die eerder verduistert dan verduidelijkt. Dit was wat Luther het meest frustreerde aan Erasmus: hij scheen te denken dat de Schrift duidelijk is over hoe we moeten leven, maar onduidelijk over de meest centrale leerstellingen van het evangelie.
In zijn Freedom of the Will wisselt Erasmus af tussen fel verzet tegen Luthers leer en een passieve bewering dat leerstukken als predestinatie en vrije wil onduidelijk zijn in de Schrift en onbelangrijk voor het dagelijks leven. Erasmus verkoos Origenes (een verdediger van de vrije wil) boven Augustinus. Hij ging zelfs zover dat hij met betrekking tot Augustinus’ standpunten over genade en vrije wil concludeerde: “Wat een venster naar de verdorvenheid zou het openlijk verkondigen van zo’n mening openen voor ontelbare stervelingen!” “Maar als het zo glashelder is, waarom zijn dan zoveel vooraanstaande mannen in zoveel eeuwen blind geweest, en in een zaak van zo groot belang, als die zou blijken? Als er geen onduidelijkheid is in de Schrift, wat was dan de noodzaak van het profetische werk in de dagen van de apostelen?” Maar wie volgden de apostelen op, vroeg hij, er natuurlijk van uitgaande dat de paus Petrus’ opvolger is.
Luther begint zijn repliek, Over de gebondenheid van de wil, met het aanpakken van Erasmus’ ontkenning van de helderheid van de Schrift in haar centrale leringen. Niet alles is even duidelijk in de Schrift, maar als het gaat om de uitverkiezing, de vrije wil en de rechtvaardiging, wordt de duidelijkheid ervan alleen vertroebeld door menselijke (en vooral pauselijke) onwetendheid. Geef de zon niet de schuld van je gebrek aan zicht, berispte hij. “Laat ellendige mensen ophouden om met godslasterlijke perversiteit de duisternis en onduidelijkheid van hun eigen hart toe te schrijven aan de al-heldere Schriften van God.” Kortom, Luther gaf de raad: “Als u dit niet begrijpt of er niet bezorgd over bent, bemoei u dan met uw eigen zaken en laat degenen het begrijpen en er bezorgd over zijn op wie God de last heeft gelegd.”
Deze helderheid van de Schrift is de reden waarom Luther de Kleine Catechismus schreef om kinderen en nieuwe gelovigen te onderwijzen in de basisleerstellingen van de Bijbel. In feite waren de oecumenische geloofsbelijdenissen en de nieuwe Augsburgse Confessie, evenals Luthers Kleine en Grote Catechismus, voorbeelden van het feit dat de kerk in staat is geweest om zonder tussenkomst van de paus tot een consensus te komen over de centrale leringen van de Schrift.
Dit fragment is afkomstig uit de bijdrage van Michael Horton in The Legacy of Luther.