Veel valse alarmen zijn het gevolg van activiteiten in de buurt van brandmelders, met name rookmelders. Om ongewenste valse alarmen te voorkomen, moet u de volgende veelvoorkomende oorzaken en oplossingen in overweging nemen en iets doen om ze in uw gebouwen te voorkomen.
- 1. Kookdampen
Zorg ervoor dat koken alleen is toegestaan op aangewezen locaties met de juiste detectie (meestal warmte). Het juiste gebruik van afzuigventilatoren en het sluiten van deuren tussen de aangewezen kookruimten en detectiekoppen kunnen vals alarm verder voorkomen. Broodroosters veroorzaken vaak vals alarm en er moet zorgvuldig worden overwogen waar ze worden gebruikt.
2. Stoom (uit doucheruimten)
Zorg voor voldoende ventilatie in de doucheruimte en houd de deuren naar de buitenste ruimten gesloten. Soms kan bewegwijzering gasten/personeel helpen te begrijpen dat het nodig is deuren te sluiten en actie te ondernemen om de opbouw van overmatige stoom te voorkomen.
- 3. Stoom (van industriële processen)
Zorg ervoor dat een geschikt detectortype is aangebracht; vraag advies aan een gekwalificeerde alarminstallateur.
4. Roken (sigaretten)
Roken mag alleen worden toegestaan op speciaal daarvoor bestemde plaatsen die worden beschermd door geschikte detectoren die op het risico zijn afgestemd en niet door sigarettenrook in werking kunnen worden gesteld. Roken onder rookdetectoren zal ze doen afgaan!
5. Spuitbussen
Waar mogelijk moet het gebruik van spuitbussen in de nabijheid van brandmelders worden voorkomen. Producten zoals deodorant en haarlak kunnen rookmelders doen afgaan.
6. Heet werk/stoffig werk
Overweeg tijdelijke afdekkingen op melders aan te brengen terwijl de activiteit wordt uitgevoerd. Tijdelijke afdekkingen mogen alleen door bevoegd personeel worden aangebracht en moeten onmiddellijk na afloop van de activiteit worden verwijderd. Terwijl de detectoren op deze manier zijn afgedekt, moet het personeel dat in de buurt werkt (met inbegrip van aannemers) worden geïnstrueerd om een “breekglas”-oproep te activeren als zij een brand zien. Stof kan ook verhinderen dat detectoren in de toekomst doeltreffend werken. Het is belangrijk om alle werkzaamheden met veel stof en hitte zorgvuldig te plannen.
7. Onopzettelijke en/of kwaadwillige beschadiging van een brandmelder
Overweeg de bescherming van gevoelige brandmelders met goedgekeurde afdekkingen of afschermingen om onopzettelijke beschadiging te voorkomen. In sommige gevallen zal de oproeppost naar een geschikte plaats moeten worden verplaatst om de kans op schade te verkleinen. CCTV voor beveiligingsdoeleinden kan kwaadwillige activeringen tegengaan.
8. Testen en onderhoud
Voordat met testen of onderhoud wordt begonnen, moet u, als uw systeem wordt bewaakt, uw alarmcentrale ervan in kennis stellen dat de testen en het onderhoud plaatsvinden en hen op de hoogte stellen wanneer het is voltooid.
9. Wijzigingen in het gebruik of de indeling van het gebouw
Wanneer wijzigingen worden gepland, moet de brandrisicobeoordeling worden herzien om ervoor te zorgen dat het branddetectiesysteem geschikt is voor de wijze waarop het gebouw wordt gebruikt.
10. Defecte detectoren
Detectoren kunnen defect raken en dit kan resulteren in herhaalde onverklaarbare AFA-activeringen. Een bevoegd persoon moet het brandalarmsysteem controleren en eventueel noodzakelijke herstelwerkzaamheden uitvoeren, zoals het vervangen van de defecte detectorkop.
11. Verkeerde plaatsing van detectoren
Als de verkeerde detector wordt gebruikt, kan dit leiden tot valse alarmen. Als een detector te dicht bij gebieden is geplaatst waar omgevingsfactoren activering kunnen veroorzaken, kan het nodig zijn de detector te verplaatsen. Dit werk moet worden uitgevoerd door een bevoegd persoon. Een voorbeeld is wanneer een rookdetector wordt aangebracht in een autogarage waar een warmtedetector geschikter kan zijn.
Enkele van de bovenstaande oplossingen hebben betrekking op de wijze waarop een gebouw wordt gebruikt en kunnen worden opgelost door managementmaatregelen alleen. Andere oplossingen berusten op wijzigingen in het brandalarmsysteem.
Veranderingen in brandalarmsystemen mogen alleen worden uitgevoerd door een bevoegd persoon of een aannemer. Dergelijke wijzigingen mogen alleen worden aangebracht nadat de brandrisicobeoordeling is herzien in het licht van de vastgestelde problemen of wijzigingen. Alle wijzigingen aan het brandalarmsysteem moeten worden gedocumenteerd en de passende certificatie moet in uw brandveiligheidslogboek worden bewaard.
Brandbeveiligingsproducten en -diensten moeten geschikt zijn voor hun doel en naar behoren worden geïnstalleerd en onderhouden volgens de instructies van de fabrikant of een relevante norm. Certificatiesystemen van derden voor brandbeveiligingsproducten zijn een doeltreffend middel om de best mogelijke garanties te bieden en bieden een kwaliteits- en betrouwbaarheidsniveau dat bij niet-gecertificeerde producten kan ontbreken.