Vers 1
En de vijfde engel weerklonk, en ik zag een ster uit de hemel op de aarde vallen; en aan hem werd gegeven de sleutel van de bodemloze put.
En de vijfde engel weerklonk, en ik zag een ster – Heel wat anders dan die welke genoemd wordt, Openbaring 8:11. Deze ster behoort tot de onzichtbare wereld. Het derde wee wordt veroorzaakt door de draak die uit de hemel geworpen wordt; het tweede vindt plaats bij het loslaten van de vier engelen die in de Eufraat gebonden waren. Het eerste wordt hier gebracht door de engel van de afgrond, die geopend wordt door deze ster, of heilige engel.
Vallende op de aarde – Komt snel en met grote kracht.
En aan hem werd gegeven – toen hij gekomen was.
De sleutel van de bodemloze put – Een diepe en afschuwelijke gevangenis, maar verschillend van “de poel des vuurs”.
Vers 2
En Hij opende de bodemloze put; en er kwam een rook uit de put, als de rook van een grote oven; en de zon en de lucht werden verduisterd vanwege de rook van de put.
En er kwam een rook uit de kuil – De sprinkhanen, die daarna uit de kuil opstijgen, schijnen, zoals wij later zullen zien, de Perzen te zijn; overeenstemmend daarmee is deze rook hun afschuwelijke afgodische leer, en valse ijver daarvoor, die nu in een ongewone paroxysme uitbrak.
Zoals de rook van een grote oven – waar de wolken dikker en dikker worden, zich ver en wijd verspreiden, en de een op de ander drukken, zodat de duisternis voortdurend toeneemt.
En de zon en de lucht werden verduisterd – Een figuurlijke uitdrukking, die zware benauwdheid aanduidt. Deze rook veroorzaakte meer en meer zulke duisternis over de Joden in Perzië.
Vers 3
En er kwamen uit de rook sprinkhanen op de aarde; en aan hen werd macht gegeven, gelijk de schorpioenen der aarde macht hebben.
En uit de rook – Niet uit de bodemloze put, maar uit de rook die daarvan uitging.
Er gingen sprinkhanen uit – Een bekend embleem van een talrijk, vijandig, kwetsend volk. Dat waren de Perzen, van wie de Joden in de zesde eeuw onnoemelijk veel te lijden hadden. In het jaar 540 werden hun academies gesloten, en mochten zij gedurende bijna vijftig jaar geen president hebben. In 589 kwam er een einde aan deze beproeving; maar zij begon lang vóór 540. De voorbode ervan was omstreeks het jaar 455 en 474; de grootste storm stak op in het bewind van Cabades, en duurde van 483 tot 532. Tegen het begin van de zesde eeuw werd Mar Rab Isaac, voorzitter van de academie, ter dood gebracht. Hierop volgde een opstand van de Joden, die zeven jaar duurde voordat zij door de Perzen werden veroverd. Sommigen van hen werden toen ter dood gebracht, maar niet velen; de overigen werden nauwgezet gevangen gezet. En vanaf die tijd werd het volk der Joden door de Perzen gehaat en vervolgd, totdat zij hen bijna uitgeroeid hadden.
De schorpioenen der aarde – De meest kwetsende soort. De schorpioenen van de lucht hebben vleugels.
Vers 4
En hun werd bevolen, dat zij het gras der aarde, noch enig groen ding, noch enige boom kwaad zouden doen, maar alleen die mensen, die het zegel Gods niet in hun voorhoofden hebben.
En hun werd bevolen – door de geheime macht Gods.
Het gras niet te krenken, noch enig groen ding, noch enige boom – Noch die van lage, middelbare of hoge rang, maar alleen diegenen onder hen die niet verzegeld waren – Voornamelijk de ongelovige Israëlieten. Maar velen die christenen genoemd werden, leden met hen.
Vers 5
En hun werd gegeven, dat zij hen niet zouden doden, maar dat zij vijf maanden gepijnigd zouden worden; en hun pijniging was als de pijniging van een schorpioen, wanneer hij een mens treft.
Niet om hen te doden – Slechts weinigen van hen werden gedood; in het algemeen werden zij gevangen genomen en op verschillende wijze gekweld.
Vers 6
En in die dagen zullen de mensen de dood zoeken en niet vinden; en zij zullen begeren te sterven, en de dood zal van hen wegvlieden.
de mensen – dat is, de mensen die zo gekweld worden.
Vers 7
En de gestalten der sprinkhanen waren als paarden, tot den strijd bereid; en op hun hoofden waren als gouden kronen, en hun aangezichten waren als de aangezichten der mensen.
En de gedaanten – Deze beschrijving past bij een volk dat noch door en door beschaafd, noch volkomen wild is; en dat waren de Perzen in die tijd.
De sprinkhanen waren als paarden – met hun ruiters. De Perzen blonken uit in rijkunst.
En op hun hoofden zijn als het ware kronen – tulbanden.
En hun aangezichten zijn als de aangezichten van mannen – Vriendelijk en aangenaam.
Verse 8
En zij hadden haar als het haar van vrouwen, en hun tanden waren als de tanden van leeuwen.
En zij hadden haren als het haar der vrouwen – Alle Perzen van weleer verheerlijkten lang haar.
En hun tanden waren als de tanden der leeuwen – Het breken en verscheuren van alles wat in stukken is.
Vers 9
En zij hadden borstplaten, als het ware borstplaten van ijzer; en het geluid van hun vleugels was als het geluid van strijdwagens van vele paarden, die ten strijde trokken.
En het geluid van hun vleugels was als het geluid van strijdwagens van vele paarden – Met hun strijdwagens, getrokken door vele paarden, vlogen zij, als het ware, heen en weer.
Vers 10
En zij hadden staarten als van schorpioenen, en er waren angels in hun staarten; en hun macht was de mensen vijf maanden te kwetsen.
En zij hebben staarten als van schorpioenen – Dat wil zeggen, elke staart is als een schorpioen, niet als de staart van een schorpioen. Om de onverzegelden vijf maanden te kwellen – Vijf profetische maanden; dat is negenenzeventig gewone jaren Zo lang hebben deze rampen geduurd.
Vers 11
En zij hadden een koning over hen, welke is de engel van de bodemloze put, wiens naam in de Hebreeuwse taal Abaddon is, maar in de Griekse taal zijn naam Apollyon heeft.
En zij hebben een koning over hen – Iemand door wie zij op bijzondere wijze geleid en bestuurd worden.
Zijn naam is Abaddon – Zowel dit als Apollyon betekenen een vernietiger. Hierdoor onderscheidt hij zich van de draak, wiens eigenlijke naam Satan is.
Vers 12
Een wee is voorbij; en zie, hierna komen er nog twee weeën.
Een wee is voorbij; zie, er komen hierna nog twee weeën – De Perzische macht, waaronder de eerste wee was, werd nu door de Saracenen gebroken: vanaf dit moment maakte de eerste pauze een brede weg voor de twee volgende weeën. In 589, toen het eerste wee eindigde, was Mahomet twintig jaar oud, en de twisten der Christenen met elkander waren buitengewoon groot. In 591 regeerde Chosroes II. in Perzië, die, na de dood van de keizer, vreselijke onlusten veroorzaakte in het oosten, waardoor Mahomet een open deur vond voor zijn nieuwe godsdienst en rijk. En toen de usurpator Phocas in het jaar 606 niet alleen de bisschop van Rome, Bonifatius III, tot universeel bisschop had uitgeroepen, maar ook de kerk van Rome tot hoofd van alle kerken, was dit een zekere stap om het pausdom tot zijn uiterste hoogte op te stuwen. Aldus volgde, na het heengaan van de eerste wee, de tweede, ja, en de derde, snel; zoals zij inderdaad beiden samen op weg waren voordat de eerste daadwerkelijk begon.
Vers 13
En de zesde engel klonk, en ik hoorde een stem uit de vier hoornen van het gouden altaar, dat voor God is,
En de zesde engel klonk – Onder deze engel gaat het tweede wee door.
En ik hoorde een stem uit de vier hoeken van het gouden altaar – Dit gouden altaar is het hemelse model van het Levitische reukofferaltaar. Deze stem betekende dat de uitvoering van de toorn Gods, genoemd vers 20, 21, Openbaring 9:20,21, bij geen voorbede nog langer mocht worden uitgesteld.
Vers 14
Zeggende tot de zesde engel, die de bazuin had: Maak de vier engelen los, die gebonden zijn in de grote rivier de Eufraat.
Los de vier engelen – Om alle kanten uit te gaan; naar de vier kwartieren. Dit waren slechte engelen, anders zouden zij niet gebonden zijn geweest. Waarom, of hoe lang, zij gebonden waren weten we niet.
Vers 15
En de vier engelen werden losgelaten, die bereid waren voor een uur, en een dag, en een maand, en een jaar, om het derde deel der mensen te doden.
En de vier engelen werden losgelaten, die bereid waren – Door hen los te maken, zowel als door hun kracht en woede.
Om een derde deel der menschen te dooden – dat is, een enorm aantal van hen.
Voor het uur, en de dag, en de maand, en het jaar – Dit alles komt overeen met de slachting, die de Saracenen gedurende lange tijd na Mahomet’s dood aanrichtten. En met het aantal losgelaten engelen komt overeen het aantal van hun eerste en meest vooraanstaande kaliefen. Dit waren Ali, Abubeker, Omar, en Osman. Mahomet benoemde Ali, zijn neef en schoonzoon, tot zijn opvolger; maar hij werd spoedig door de overigen weggewerkt, totdat zij elk afzonderlijk stierven, en aldus plaats voor hem maakten. Zij volgden elkaar op en vernietigden elk ontelbare massa’s mensen. Er zijn in een profetische Com. Jaren. Com. Dagen. Uur……. 8 Dag………… 196 in alle 212 jaren. Maand……….. 15………318 / Jaar………… Het tweede wee, evenals het begin van het derde wee, vindt plaats tussen het ophouden van de sprinkhanen en het opkomen van het beest uit de zee, zelfs in de tijd dat de Saracenen, die voornamelijk uit ruiters bestonden, op het hoogtepunt van hun slachting waren; vanaf hun eerste kalief, Abubeker, tot het moment dat zij onder Leo IV uit Rome werden verdreven. Deze 212 jaren kunnen dus gerekend worden van het jaar 634 tot 847. De gradatie in het berekenen van de tijd, beginnend met het uur en eindigend met een jaar, komt overeen met hun kleine begin en grote toename. Voor en na Mahomet’s dood, hadden zij genoeg te doen om hun zaken in eigen land te regelen. Daarna ging Abubeker verder, en in het jaar 634 verwierf hij een grote voorsprong op de Perzen en Romeinen in Syrië. Onder Omar werd de verovering van Mesopotamië, Palestina en Egypte gemaakt. Onder Osman, die van Afrika, (met de totale onderdrukking van de Romeinse regering in het jaar 647,) van Cyprus, en van geheel Perzië in 651. Na de dood van Ali werd zijn zoon Ali Hasen, een vredelievend vorst, verdreven door Muavia; onder hem en zijn opvolgers nam de macht van de Saracenen zo toe, dat zij binnen vierhonderd jaar na Mahomet’s dood hun veroveringen verder hadden uitgebreid dan de oorlogszuchtige Romeinen in vierhonderd jaar hadden gedaan.
Verste 16
En het getal van het leger der ruiters was tweehonderd duizend; en ik hoorde het getal hunner.
En het getal der ruiters was tweehonderd miljoen – Niet dat er ooit zovelen tegelijk te velde werden gebracht, maar (als wij de uitdrukking letterlijk verstaan) in de loop van “het uur, en de dag, en de maand, en het jaar”. Dus werd ook niet “het derde deel der mensen” in één keer gedood, maar in de loop van die jaren.
Vers 17
En alzo zag ik de paarden in het visioen, en hen, die daarop zaten, hebbende borstplaten van vuur, en van jacint, en zwavel; en de hoofden der paarden waren als de hoofden van leeuwen; en uit hun monden vloeide vuur en rook en zwavel.
En alzo zag ik de paarden en hen, die daarop zaten in het visioen – Johannes schijnt deze woorden, in het visioen, toe te voegen om aan te geven dat wij deze beschrijving niet alleen naar de letter moeten opvatten.
Het hebben van borstplaten van vuur – Vurig rood.
En hyacint – Dun blauw.
En zwavel – Een flauw geel. Van dezelfde kleur als het vuur en de rook en het zwavel, die uit de maanden van hun paarden gaan. En de hoofden hunner paarden zijn als leeuwenkoppen – dat is, woest en verschrikkelijk.
En uit hun mond gaat vuur en rook en zwavel – Deze figuurlijke uitdrukking kan de verterende, verblindende, alles doordringende woede, woestheid en kracht van deze ruiters aanduiden.
Vers 18
Door deze drie werd het derde deel der mensen gedood, door het vuur, en door de rook, en door de zwavel, die uit hun mond voortkwam.
Door deze drie – Die onafscheidelijk met elkaar verbonden waren.
Waren het derde deel der mensen – in de landen die zij doortrokken.
Geslacht – Omar alleen al nam in elf jaar en een half zesendertig duizend steden of forten in. Hoeveel mannen moeten daarin gedood zijn?
Vers 19
Want hun macht is in hun mond, en in hun staarten; want hun staarten waren als slangen, en hadden koppen, en daarmee deden zij pijn.
Want de kracht dezer paarden is in hun mond, en in hun staarten – Hun ruiters vechten zowel op de terugtocht als op de opmars, zodat hun achterkant even verschrikkelijk is als hun voorkant.
Want hun staarten zijn als slangen, en hebben koppen – Niet alleen als de staarten van slangen. Men kan ze vergelijken met de amphisbena, een soort slang, die een korte staart heeft, niet anders dan een kop, waaruit hij zijn gif gooit, alsof hij twee koppen had.
Verzen 20
En de overigen der mensen, die door deze plagen niet gedood werden, bekeerden zich nochtans niet van de werken hunner handen, om geen duivelen te aanbidden, en afgoden van goud, en zilver, en koper, en steen, en van hout; die noch zien, noch horen, noch lopen kunnen:
En de overigen der mensen, die niet gedood werden – Die de Saracenen niet vernietigd hebben. Het is opmerkelijk, dat de landen die zij overvielen, meestal die waren waar het evangelie was geplant.
Door deze plagen – Hier eindigt de beschrijving van het tweede wee.
Toch bekeerden zij zich niet – Hoewel zij christenen werden genoemd.
Over de werken hunner handen – Thans gespecificeerd.
Dat zij geen duivelen zouden aanbidden – Het aanroepen van gestorven heiligen, hetzij waar, hetzij vals, hetzij twijfelachtig, hetzij vervalst, sloop al vroeg de christelijke kerk binnen, en werd steeds verder doorgevoerd; en wie weet hoevelen die als heiligen worden aangeroepen, behoren tot kwade, niet tot goede, engelen; of hoezeer duivelen zich met zulke blinde aanbidding hebben vermengd, en met de wonderen die bij die gelegenheden werden verricht? En afgoden – Omstreeks het jaar 590 begonnen de mensen beelden te vereren; en hoewel rechtschapen mensen zich daartegen ijverig verzetten, groeiden de beelden toch, beetje bij beetje, uit tot duidelijke afgoden. Want na veel strijd, zowel in het oosten als in het westen, werd in het jaar 787 de verering van beelden vastgesteld door het tweede concilie van Nice. Toch werd de beeldenverering enige tijd daarna scherp bestreden, door keizer Theophilus. Maar toen hij stierf, in 842, stelde zijn weduwe, Theodora, het opnieuw in; evenals het Concilie van Constantinopel in het jaar 863, en opnieuw in 871.
Verzen 21
Noch berouwden zij zich van hun moorden, noch van hun toverijen, noch van hun ontucht, noch van hun diefstallen.
Niet berouwden zij zich van hun moorden, noch van hun toverijen – Wie de geschiedenissen van de zevende, achtste en negende eeuw leest, zal talloze voorbeelden van dit alles vinden in elk deel van de christelijke wereld. Maar hoewel God zoveel van deze schandalen van de christelijke naam afsneed, ging de rest op dezelfde weg voort. Sommigen van hen echter zouden zich kunnen bekeren onder de plagen die volgen.