De traditionele benadering van bankieren op basis van activabeheer is gebaseerd op de veronderstelling dat de passiva van een bank zowel relatief stabiel als onverhandelbaar zijn. Historisch gezien was elke bank afhankelijk van een markt voor haar deposito-ICB’s die werd beïnvloed door de locatie van de bank, wat betekent dat eventuele veranderingen in de omvang van de markt (en dus in de totale hoeveelheid beschikbare middelen om de leningen en investeringen van de bank te financieren) buiten de onmiddellijke controle van een bank lagen. In de jaren zestig en zeventig werd deze veronderstelling echter losgelaten. De verandering deed zich het eerst voor in de Verenigde Staten, waar stijgende rentevoeten, samen met regelgeving die de rentevoeten die banken konden betalen, beperkte, het voor banken steeds moeilijker maakten om deposito’s aan te trekken en te behouden. Daarom bedachten bankiers een aantal alternatieve methoden om middelen aan te trekken, zoals repo-overeenkomsten, waarbij effecten worden verkocht op voorwaarde dat de kopers ermee instemmen deze op een bepaalde datum in de toekomst terug te kopen, en verhandelbare depositocertificaten (CD’s), die op een secundaire markt kunnen worden verhandeld. Na de ontdekking van nieuwe manieren om middelen te verwerven, wachtten de banken niet langer op middelen die via de normale bedrijfsuitoefening binnenkomen. De nieuwe benaderingen stelden de banken in staat zowel de passiefzijde als de actiefzijde van hun balansen te beheren. Een dergelijke actieve aan- en verkoop van middelen door banken, bekend als passivabeheer, stelt bankiers in staat winstgevende leningsmogelijkheden te benutten zonder te worden beperkt door een gebrek aan middelen voor leningen. Toen aansprakelijkheidsbeheer in de Verenigde Staten een gevestigde praktijk werd, verspreidde het zich snel naar Canada en het Verenigd Koninkrijk en uiteindelijk naar bankstelsels overal ter wereld.
Een meer recente benadering van bankbeheer is een synthese van de benaderingen van activa- en aansprakelijkheidsbeheer. In deze benadering, die bekend staat als risicobeheer, worden banken in wezen behandeld als bundels risico’s; de belangrijkste uitdaging voor bankmanagers is om aanvaardbare niveaus van risicoblootstelling vast te stellen. Dit betekent dat bankmanagers een redelijk betrouwbare maatstaf moeten berekenen voor de totale blootstelling van hun bank aan verschillende risico’s en vervolgens de portefeuille van de bank moeten aanpassen om zowel een aanvaardbaar algemeen risiconiveau als de grootste aandeelhouderswaarde te bereiken die consistent is met dat niveau.
Huidige banken worden geconfronteerd met een grote verscheidenheid aan risico’s. Naast liquiditeitsrisico’s zijn dat kredietrisico’s (het risico dat kredietnemers hun leningen niet op tijd terugbetalen), renterisico’s (het risico dat de marktrente stijgt ten opzichte van de rente op uitstaande langlopende leningen), marktrisico’s (het risico dat verliezen worden geleden in verband met de handel in activa en passiva), valutarisico’s (het risico dat een vreemde valuta waarin leningen zijn aangegaan, tijdens de looptijd van de leningen in waarde daalt) en landenrisico’s (het risico dat een overheid in gebreke blijft bij de aflossing van haar schuld). De benadering van het risicobeheer verschilt van vroegere benaderingen van het bankbeheer doordat zij niet eenvoudigweg het vermijden van risico’s bepleit, maar het optimaliseren daarvan – een strategie die wordt verwezenlijkt door het mengen en op elkaar afstemmen van verschillende risicovolle activa, met inbegrip van beleggingsinstrumenten die van oudsher door bankiers worden gemeden, zoals termijn- en futurecontracten, opties en andere zogenaamde “derivaten” (effecten waarvan de waarde is afgeleid van die van andere, onderliggende activa). Ondanks het risico dat aan derivaten is verbonden, kunnen zij worden gebruikt om verliezen op andere risicovolle activa af te dekken. Zo kan een bankdirecteur bijvoorbeeld zijn bank willen beschermen tegen een mogelijke waardedaling van zijn obligatiebezit indien de rentevoeten in de loop van de volgende drie maanden stijgen. In dat geval kan hij een termijncontract voor drie maanden kopen, d.w.z. door de obligaties te verkopen voor levering over drie maanden, of als alternatief een short-positie innemen – een belofte om een bepaalde hoeveelheid tegen een bepaalde prijs te verkopen – in obligatiefutures. Als de rente in die periode stijgt, zou de winst uit het termijncontract of de short positie in de futures het verlies in kapitaalwaarde van de obligaties volledig moeten compenseren. Het doel is niet om het verwachte portefeuillerendement te veranderen, maar eerder om de variantie van het rendement te verminderen, waardoor het werkelijke rendement dichter bij de verwachte waarde blijft.
De risicobeheerbenadering berust op technieken, zoals value at risk, of VAR (die het maximale waarschijnlijke verlies op een portefeuille in de komende 100 dagen of zo meet), die de totale risicoblootstelling kwantificeren. Een tekortkoming van dergelijke risicomaatstaven is dat zij doorgaans geen rekening houden met gebeurtenissen met een grote impact en een lage waarschijnlijkheid, zoals de bomaanslag op de Centrale Bank van Sri Lanka in 1996 of de aanslagen van 11 september in 2001. Een ander probleem is dat slecht geselecteerde of slecht bewaakte hedge-investeringen op zichzelf aanzienlijke verplichtingen kunnen worden, zoals het geval was toen de Amerikaanse bank JPMorgan Chase in 2012 meer dan 3 miljard dollar verloor in de handel in op krediet gebaseerde derivaten. Om deze redenen moeten traditionele instrumenten voor bankbeheer, waaronder een beroep op bankkapitaal, een rol blijven spelen in het risicobeheer.