Human leucocyte antigenen (HLA’s) zijn celoppervlakmoleculen die op alle cellen met een kern worden aangetroffen. Elk individu heeft een unieke set van deze antigenen, de helft geërfd van elke ouder, en hun typering wordt belangrijk vóór orgaantransplantatie. Typering wordt ook gebruikt om markers voor specifieke ziekten te identificeren, zoals HLA B27, waarvan bekend is dat het nauw samenhangt met aandoeningen zoals ankylosing spondylitis.
Twee hoofdklassen HLA-antigenen worden erkend: HLA klasse I en HLA klasse II. HLA klasse I antigenen (A, B, en C bij de mens) maken elke cel herkenbaar als “zelf”, terwijl HLA klasse II antigenen (DR, DP, en DQ bij de mens) het immuunsysteem stimuleren.1 Beide zijn betrokken bij de afstoting van getransplanteerde organen.
Drie belangrijke processen worden gebruikt om HLA-typering uit te voeren. De eerste is de meer conventionele serologische cytotoxiciteitsmethode waarbij kleine monsters lymfocyten (afkomstig uit bloed of milt) worden toegevoegd aan Terasaki-platen. Deze platen bevatten afzonderlijke putjes die verschillende specifieke antilichamen bevatten (van hetzij sera van het moederdier, hetzij vervaardigde monoklonale antilichamen). De beste cellen voor klasse II-typering zijn B-lymfocyten, terwijl klasse I-typering kan worden uitgevoerd met de overige leukocyten. Magnetische korrels worden gebruikt om de benodigde cellen uit bloed of milt te zuiveren.
Als het HLA-antigeen en het specifieke antilichaam zich binden en complement wordt toegevoegd, zullen de cellen in dat putje worden gedood. Uit het patroon van putjes met deze celdood kan worden afgeleid welke combinatie van HLA-antigenen op de oorspronkelijke weefselcellen aanwezig was.
Een andere mogelijke methode die voor HLA-typering wordt gebruikt, is flowcytometrie, vooral wanneer naar specifieke allelen wordt gezocht. Hierbij worden verse gekernde leukocyten toegevoegd aan monoklonale antilichamen die gelabeld zijn met een molecuul dat fluoresceert. Cellen met oppervlakte-antigenen die zich aan het antilichaam binden, worden fluorescerend. De flowcytometer detecteert de fluorescerende cellen door het licht op te vangen dat van hen wordt uitgezonden wanneer zij door een laserstraal gaan. Flowcytometrie neemt ongeveer 30 minuten in beslag – de tijd die nodig is om de cellen voor te bereiden en het apparaat te laten draaien.
Een derde proces wint aan populariteit wanneer zeer gedetailleerde typering vereist is – bijvoorbeeld voor een nauwkeurige matching bij beenmergtransplantatie. Bij dit proces wordt het DNA uit de cellen geëxtraheerd en worden de genen die coderen voor de HLA-peptiden geamplificeerd met behulp van polymerasekettingreactietechnieken. De genen kunnen worden gematcht met bekende HLA-nucleotidesequenties die zijn opgeslagen in diverse genenbank-databanken, waaronder de IMGT/HLA-databank.