Invalide zijn als gevolg van een ziekte of verwonding kan leiden tot invaliditeitsuitkeringen – een pensioen bijvoorbeeld, of een gereserveerde parkeerplaats. In sommige gevallen zijn de uitkeringen zeer aantrekkelijk, maar in de meeste landen van de wereld hebben gehandicapten geen toegang tot enige hulp van de overheid, en de verzekeringspremies zijn zo hoog dat slechts een minderheid van de bevolking kan deelnemen aan de regelingen voor invaliditeitsuitkeringen. In sommige situaties kan invaliditeit als gevolg van een oorlogsverwonding of van een andere situatie die de gehandicapte een heldenstatus verleent, ook sociaal respect en moreel prestige opleveren.
Voor de overgrote meerderheid van de gehandicapten zijn de nadelen van invaliditeit echter veel belangrijker dan de voordelen. Een beperking van de mogelijkheid om deel te nemen aan het normale sociale leven en beperkingen in het nastreven van persoonlijk geluk zijn vaak ernstig en deprimerend voor de persoon met een stoornis die een handicap veroorzaakt.
Wanneer de ziekte of de situatie die de stoornis heeft veroorzaakt wordt gestigmatiseerd, worden de beperkingen van functies verergerd en wordt de mogelijkheid om de handicap te compenseren aanzienlijk beperkt. Er zijn een aantal ziekten die worden gestigmatiseerd – geestesziekten, AIDS, geslachtsziekten, lepra, en bepaalde huidziekten. Mensen met dergelijke ziekten worden gediscrimineerd in de gezondheidszorg, zij krijgen gewoonlijk veel minder sociale steun dan mensen met niet-stigmatiserende ziekten en – wat misschien nog het ergst is – zij hebben grote problemen met het organiseren van hun leven als hun ziekte een stoornis heeft veroorzaakt die kan leiden tot invaliditeit en handicaps.
Geestelijke stoornissen dragen waarschijnlijk meer stigma (en daaruit voortvloeiende discriminatie) met zich mee dan enige andere ziekte. Het stigma houdt niet op bij de personen die aan een gestigmatiseerde ziekte lijden. Hun naaste familie en zelfs hun familie op afstand ondervinden vaak aanzienlijke sociale nadelen. De instellingen die geestelijke gezondheidszorg verlenen worden gestigmatiseerd. Stigmatisering vermindert de waarde van de personen met een geestelijke stoornis in de ogen van de gemeenschap en de overheid. Medicijnen die nodig zijn bij de behandeling van psychische stoornissen, bijvoorbeeld, worden als duur beschouwd, zelfs wanneer hun kosten veel lager zijn dan de kosten van medicijnen die gebruikt worden bij de behandeling van andere ziekten: ze worden niet als duur beschouwd vanwege hun kosten, maar omdat ze bedoeld zijn om gebruikt te worden bij de behandeling van mensen die niet geacht worden van veel waarde te zijn voor de samenleving.
Het besef dat stigmatisering een van de grootste – zo niet het grootste – obstakels is voor de verbetering van de zorg voor mensen met gestigmatiseerde ziekten, groeit geleidelijk aan. In een aantal landen hebben regeringen, niet-gouvernementele organisaties en gezondheidsinstellingen campagnes gelanceerd om het stigma in verband met ziekte te verminderen. Zij hangen posters op en verspreiden folders, en organiseren radio- en televisieprogramma’s. Soms voeren parlementen wetgeving in die discriminatie op de arbeidsmarkt, bij huisvesting en op andere terreinen van het leven helpt terugdringen.
Er is echter een belangrijke sector waar veel mensen werkzaam zijn die niet erg actief deelnemen aan het terugdringen van stigmatisering en aan pogingen om de daaruit voortvloeiende discriminatie uit te bannen. Het is de gezondheidssector – die per definitie bijna evenveel baat zou kunnen hebben bij de vermindering van stigmatisering als de personen die aan de gestigmatiseerde ziekte lijden. De directies van algemene ziekenhuizen en de hoofden van verschillende medische afdelingen weigeren dikwijls een afdeling psychiatrie in te richten en als ze die wel aanvaarden, wijzen ze er meestal de slechtste accommodatie voor aan – in een uithoek van het ziekenhuisterrein bijvoorbeeld, of op de laagste (soms gedeeltelijk ondergrondse) verdieping. In de volgorde van prioriteit voor onderhouds- of renovatiewerkzaamheden komen de afdelingen psychiatrie op de laatste plaats, hoewel ze vaak in een erbarmelijke staat verkeren. Artsen die niet betrokken zijn bij de geestelijke gezondheidszorg doen mee en blinken soms uit in het belachelijk maken van geesteszieken, psychiaters en geestesziekten. Ze zullen vaak weigeren om lichamelijke ziekten bij iemand met een geestelijke stoornis te behandelen en sturen dergelijke patiënten naar hun psychiater, hoewel zij beter in staat zijn om met de lichamelijke ziekte om te gaan dan de psychiater.
De psychiaters en andere medewerkers in de geestelijke gezondheidszorg doen ook niet zoveel als ze zouden moeten doen om het stigma te verminderen. Ze lijken zich niet bewust van de stigmatiserende effecten van hun taalgebruik – ze hebben het over schizofrenen wanneer ze schizofrenie zouden moeten zeggen en over wangedrag of gebrek aan discipline wanneer ze duidelijk zouden moeten maken dat gedragsafwijkingen deel uitmaken van de ziekte die ze geacht worden te herkennen en te behandelen. In sommige landen vroegen en kregen zij langere vakanties of iets hogere salarissen, zeggende dat zij dit verdienen omdat zij met gevaarlijke patiënten te maken hebben – hoewel zij publiekelijk hebben verklaard dat geestesziekte een ziekte is als alle andere. Ze negeren vaak klachten over de lichamelijke gezondheid van mensen met psychische stoornissen en doen er niet veel aan, waardoor ze suboptimale zorg verlenen en bijdragen tot de neiging om alles wat mensen met psychische stoornissen zeggen, te verwerpen. In hun onderwijsactiviteiten krijgen stigmatisering en het voorkomen van discriminatie en de andere gevolgen daarvan vaak slechts minimale aandacht.
Misschien is het voor de gezondheidswerkers zelf onmogelijk om grote anti-stigmaprogramma’s op te zetten: wat zij echter wel moeten en kunnen doen is hun eigen gedrag en activiteiten onder de loep nemen om ervoor te zorgen dat zij niet bijdragen tot stigmatisering en de daaruit voortvloeiende discriminatie. Zij moeten ook deelnemen aan de inspanningen van anderen om stigmatisering en de nefaste gevolgen ervan te verminderen, of waar mogelijk het initiatief nemen tot dergelijke inspanningen. Niets doen tegen stigmatisering en discriminatie die daaruit voortvloeit, is niet langer een aanvaardbare optie.