HET GEVAL
Een 18-jarige ongehuwde vrouw uit een stedelijke omgeving werd naar de spoedeisende hulp gebracht vanwege een poging tot zelfdoding. Ze had 28 tabletten van 20 mg paroxetine (d.w.z. 560 mg) ingenomen. Ze was in OPD-behandeling voor een depressieve episode met zelfmoordgedachten van de afdeling Psychiatrie, Ram Manohar Lohia Ziekenhuis, New Delhi. Haar was 20 mg paroxetine per dag voorgeschreven, samen met 0,25 mg clonazepam, naar behoefte en wanneer nodig. Ze had geen voorgeschiedenis van suïcidale pogingen. Ze was regelmatig in haar medicatie en follow-up. Bij haar laatste bezoek werd vastgesteld dat haar depressieve symptomen verbeterd waren en dat ze geen suïcidale gedachten had. De suïcidepoging was een impulsieve reactie die werd uitgelokt door een familieruzie over haar vriend. In een vlaag van woede nam ze 28 tabletten van 20 mg paroxetine in. Drie uur later braakte ze en vervolgens braakte ze nog twee keer na een onderbreking van 3 uur. Het braaksel bestond uit gedeeltelijk opgeloste tabletten en waterige vloeistof.
Bij opname waren haar ledematen koud en transpireerde zij. Ze had een polsslag van 60/minuut en haar bloeddruk was 110/68 mmHg. Haar lichaamstemperatuur was normaal. Systemisch onderzoek toonde geen andere afwijkingen. Ze was rusteloos en gedeeltelijk communicatief. Bij het onderzoek van de mentale status was zij bij bewustzijn, was georiënteerd op persoon maar niet op tijd en plaats; had een slechte aandacht en concentratie; en was rusteloos. Haar spraak was onsamenhangend en gereduceerd tot fluisteren, en ze had geen waanvoorstellingen of hallucinaties. Een ECG toonde alleen sinus bradycardie, en geen verandering in het QRS complex. De patiënte werd de volgende 72 uur onder observatie gehouden en al haar medicatie werd gestopt. Slechts 2 L van 5% DNS werd dagelijks toegediend, en geen andere interventie was nodig. Haar polsslag, bloeddruk en cardiovasculaire status werden elk uur gecontroleerd en het ECG werd twee keer per dag opgenomen. Haar vitale functies verbeterden binnen 48 uur, met een polsslag van 74/minuut en een bloeddruk van 128/78 mmHg. Ze begon oraal voedsel in te nemen. Op dag 3 toonde het onderzoek van haar mentale toestand aan dat haar cognitie verbeterd was, dat ze goed georiënteerd was op tijd, plaats en persoon, en dat ze een redelijk niveau van aandacht en concentratie had. Haar geheugen was intact, psychomotorische activiteit was normaal, spraak was coherent en doelgericht. De patiënte was depressief, had een schuldgevoel en had graad V inzicht.