Print this page
De ergogene effecten van cafeïne werden vroeger geacht te worden verklaard door de stimulering door cafeïne van de vrije vetzuuroxidatie en, als gevolg daarvan, de besparing van spierglycogeen34 , maar verschillende andere mechanismen zoals worden nu ook onderzocht.
Duurtraining
De gesuggereerde verbetering van de sportprestaties is het sterkst bij duursporten. Onderzoek en reviews concluderen dat cafeïne de duurprestaties grotendeels beïnvloedt door zijn antagonistische effect op de adenosinereceptoren in de hersenen, d.w.z. via een route die leidt tot een verhoogde productie van adrenaline, die de energieproductie stimuleert en de bloedtoevoer naar de spieren en het hart verbetert6. Cafeïne moduleert de centrale vermoeidheid en beïnvloedt de beoordeling van de waargenomen inspanning, de waargenomen pijn en de energieniveaus, wat allemaal kan leiden tot prestatieverbeteringen6.
Fig. 1 Illustratie van de binding van cafeïne aan de adenosinereceptor, die het centrale zenuwstelsel kan versterken6
Trainingen met een hoge intensiteit op korte termijn
Voor anaerobe trainingen op korte termijn is de vetzuuroxidatie en glycogeensparing geen realistisch model voor het mechanisme achter prestatieverbetering, bijvoorbeeld omdat de tijdsbestekken niet passen. Een review uit 2009 over anaerobe werkingsmechanismen besprak de huidige opties en toonde aan dat het nog niet duidelijk is hoe cafeïne de kortetermijnprestaties bij hoge inspanning verbetert13.
Enkele van de gebieden die worden onderzocht zijn: melkzuur, bloedglucose, kalium – voor perifere mechanismen; cafeïne als een adenosine-antagonist, pijnperceptie en waargenomen inspanningswaarden – voor een centraal mechanisme. Dit aan cafeïne gerelateerde centrale model is tot op heden het meest veelbelovend.
Het is interessant dat de modellen voor de werkingsmechanismen ter verklaring van de voordelen van cafeïne voor de prestaties bij beide soorten lichaamsbeweging – uithoudingsvermogen en kortdurende, hoge intensiteit – zich in dezelfde richting lijken te bewegen17-19. Als gevolg daarvan vertonen ook de aanbevelingen voor sporters steeds meer overeenkomsten17-19.
Genetische variabiliteit
Onderzoekers hebben gesuggereerd dat het effect van cafeïneconsumptie op de prestaties tussen individuen kan verschillen, mogelijk gemedieerd door polymorfismen binnen twee genen, CYP1A2 en ADORA2A, en door omgevingsfactoren. Een beter begrip van de factoren die ten grondslag liggen aan de variatie tussen individuen kan het opstellen van richtlijnen voor cafeïne-inname vergemakkelijken, specifiek voor de biologie, geschiedenis en wedstrijdsituatie van een individu35.
Deze informatie is bedoeld voor een professioneel publiek in de gezondheidszorg.
Let op de omgeving voordat u deze afdrukt.