Achtergrond: De flexor naar extensor transfer van de flexor digitorum longus (FDL) pees is een relatief gebruikelijke operatieve procedure geweest voor de behandeling van een flexibele hamerteen deformiteit en chronische metatarsofalangeale (MTP) gewrichtsdislocatie. Een mogelijke complicatie van het gebruik van de tunneltechniek in plaats van de peesscheidingstechniek is een iatrogene fractuur door de geboorde tunnelplaats. Het doel van dit onderzoek was om de FDL pees en proximale phalanx afmetingen te bestuderen in het gebied van de transfer procedure om zo de preoperatieve planning te verbeteren en postoperatieve complicaties te minimaliseren. Bovendien onderzocht dit onderzoek de kracht die nodig is om een breuk te creëren in een voorgeboorde proximale falanx en trachtte een verband te leggen tussen die kracht en het percentage bot dat overbleef na het boorproces.
Methoden: De proximale falanx en FDL pees van de tweede, derde en vierde tenen van zowel de rechter als de linker voet van 14 vers ingevroren kadavers werden ontleed, en het digit werd geamputeerd bij het MTP gewricht. Een totaal van 84 tenen (42 rechts, 42 links) werden verkregen uit 14 kadavers. De diameter van de FDL pees werd gemeten, en de omtrek en het volume werden berekend. Veertien proximale vingerkootjes van de rechter- of linkervoet werden vervolgens geboord met een 3.5 mm boor, zoals vaak wordt gedaan in een pees transfer procedure. De 14 niet geboorde botten van de contralaterale voet werden gebruikt als gematchte controles. Vervolgens werden röntgenfoto’s genomen van de proximale vingerkootjes, en werden de afmetingen van de boortunnel en het resterende bot berekend. Deze metingen werden gebruikt om het volume van het bot, het volume van de boortunnel, en het percentage bot dat overbleef na het boorproces te berekenen. De botten werden vervolgens getest op belasting-tot-failure met behulp van een biomechanisch laadapparaat.
Resultaten: De gemiddelde bot- en peesdiametermetingen vertoonden een geleidelijke afname in grootte van de tweede tot de vierde vinger. Het bot dat door het boren van de tunnel werd verwijderd, maakte ongeveer 20% tot 30% van het totale botvolume uit. De helft van de botten brak met krachten tussen 100 en 200 N, en de meerderheid van de botten met een diameter van minder dan 6 mm brak met een kracht van minder dan 100 N.
Conclusies: De gemiddelde proximale falanx en FDL peesgrootte vertoonden beide een algehele afname van het tweede naar het vierde cijfer, zij het niet symmetrisch. De proximale phalanx diameter bleek de belangrijkste factor te zijn in het bepalen van de sterkte van de structuur.
Klinische relevantie: Iatrogene fractuur kan optreden in proximale vingerkootjes met een botdiameter van minder dan 6 mm, omdat er mogelijk onvoldoende botsterkte overblijft om de postoperatieve krachten te weerstaan.