Roggevlokken, roggebrood en wit tarwebrood werden als suspensies toegediend aan ratten en in gestandaardiseerde ontbijtmaaltijden aan niet-insuline-afhankelijke diabetici. In beide gevallen was de postprandiale glucose respons lager na roggebrood dan na tarwebrood. Een grotere hoeveelheid zetmeel bleef 15 minuten na inname van roggebrood in de maag van de ratten achter dan bij tarwebrood, wat erop wijst dat een vertraagde maaglediging een factor kan zijn die de lagere respons na roggebrood verklaart. Hoewel de incrementele postprandiale glucosegebieden na roggevlokken en tarwebrood gelijk waren, was de snelheid waarmee de glucosecurve daalde trager na roggevlokken. Dit zou wijzen op een verlengde absorptie van een deel van het zetmeel in de roggevlokken, hetgeen ook blijkt uit de hogere late immunoreactieve insuline (IRI) waarden na dat product. Bij de ratten was het zetmeelgehalte in de magen 15 min na de voedering hoger na roggevlokken dan na tarwebrood. In vitro incubaties met alfa-amylase toonden een lagere beschikbaarheid van het zetmeel in roggevlokken aan dan in de broden, wat erop wijst dat verschillende factoren kunnen bijdragen tot de differentiële postprandiale glucoserespons na de tarwe- en roggeproducten. De niveaus van insuline, C-peptide, maagremmend polypeptide (GIP), glucagon, somatostatine, triglyceride en glycerol werden na de ontbijtmaaltijden gevolgd. Er werden geen uitgesproken verschillen in deze parameters waargenomen. Tarwebrood gaf echter een significant hogere glucagon- en GIP-respons dan roggevlokken. Concluderend kan worden gesteld dat het absorptiepatroon en de metabolische respons na roggebrood te verkiezen lijken boven die na tarwebrood. Roggevlokken daarentegen waren niet effectief in het verminderen van postprandiale glykemie ondanks een lagere beschikbaarheid van zetmeel in vitro.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.