B-1a cellen onderscheiden zich van conventionele B cellen (B2) door hun ontwikkelingsoorsprong, hun expressie van oppervlaktemarkers en hun functies. Zij werden oorspronkelijk geïdentificeerd als een B-celsubgroep van foetale oorsprong die de pan-T-celoppervlakteglycoproteïne CD5 tot expressie brengt. B-1a-cellen verschillen ook van B2 door de expressieniveaus van verscheidene oppervlaktemarkers, waaronder IgM, IgD, CD43 en B220 . De meeste B-1a-cellen bevinden zich in de peritoneale en pleurale holten. Vergeleken met B2-cellen zijn B-1a-cellen langlevend, niet circulerend, met verminderde BCR-diversiteit en -affiniteit. B-1a-cellen zijn grotendeels verantwoordelijk voor de productie van circulerende IgM, die natuurlijke antilichamen worden genoemd. Deze antilichamen met lage affiniteit zijn polyreactief en vormen als zodanig een eerste verdedigingslinie tegen bacteriële pathogenen. Deze polyreactiviteit leidt ook tot de herkenning van auto-antigenen, die dient voor de opruiming van apoptoseprodukten. Er wordt beweerd dat de zwakke autoreactiviteit van de B-1a-cellen een rol speelt in de auto-immuunpathogenese. Bovendien hebben andere karakteristieken, zoals de productie van een hoog niveau van IL-10 en verhoogde antigen presentatie capaciteiten, B-1a cellen betrokken bij autoimmuniteit. Dit overzicht zal de huidige inzichten in hun rol in auto-immuunziekten bespreken, met de nadruk op lupus.