Bij het bespreken van de essentiële bewering van de Daodejing dat de Tao uiteindelijk onuitsprekelijk is, of onbeschrijflijk, is het eerst nuttig te begrijpen wat bedoeld kan worden met ‘naam’. Dit concept van ‘naam’ wordt gebruikt in de Daodejing. In wezen is een naam geven een definitie impliceren. Een naam is een benadering van, of een kortere weg naar een definitie. Bijvoorbeeld, in plaats van te zeggen:
“Ik heb een nieuw voorwerp gekocht, bestaande uit een cirkelvormig stuk hout van 1 duim dik en 4 voet in diameter aan de bovenkant, dat loodrecht is bevestigd aan vier cilindrische stukken hout van gelijke lengte die het cirkelvormige stuk hout viereneenhalve voet boven de grond hangen. Dit voorwerp is nuttig in huis omdat er voorwerpen voor langere tijd op kunnen worden geplaatst, mijn familie gebruikt het om voedsel van te eten zodat we niet naar de grond hoeven te bukken, mijn kinderen leggen er hun huiswerkpapieren op en profiteren van het stevige vlakke oppervlak dat helpt bij het schrijven. Dit nieuwe voorwerp werd ongemonteerd geleverd en het kostte drieënvijftig minuten om het helemaal op te zetten…”
Je zou een kortere weg kunnen nemen en zeggen,
“Ik heb een nieuwe tafel gekocht.”
Voor de persoon die de kortere weg van ’tafel’ gebruikt, hebben zowel de eerste alinea als de laatste zin dezelfde betekenis. Deze specifieke benadering ’tafel’ verwijst naar de specifieke tafel die de persoon kocht, zoals die bestond op het moment dat hij erover sprak. Alleen deze persoon heeft de exacte ervaring van de beschreven ’tafel’ gehad. In de wereld zou de naam “tafel” naar een zeer grote verscheidenheid van betekenissen kunnen verwijzen. Het woord “tafel” heeft eigenschappen als een werkwoord (“tafel het argument”). Tafel’ zou een gecombineerde definitie kunnen zijn binnen het bereik van Persoon A’s begrip van alle tafels die hij ooit in zijn leven heeft gezien, met een beetje meer betekenis toegekend aan de keukentafel waar Persoon A elke dag aan eet en een operatietafel in de kamer waar vorig jaar een geliefde is overleden. Persoon B werkt misschien in een meubelmagazijn en zal bij het woord “tafel” denken aan alle tafels die de winkel in voorraad heeft. Dus elke naam, hoewel hij voor een groep mensen een losjes vergelijkbare betekenis heeft, impliceert een andere betekenis door het cumulatieve geheel van de ervaring van een individuele persoon met de naam. Bovendien is het voor een persoon, terwijl hij nog deel uitmaakt van deze wereld, niet mogelijk om alle mogelijke betekenissen van de naam ’tafel’ te begrijpen. Er is een vergelijkbare moeilijkheid met eigennamen. Op het eerste gezicht verwijst een eigennaam naar één bepaald ding. Hoewel een persoon “Sally” kan worden genoemd, is zij toch een persoon die voortdurend verandert. Sally’s kleuterleidster zou in eerste instantie een heel ander beeld van haar hebben dan Sally’s professor op de universiteit in eerste instantie zou hebben. Tussen de kleuterschool en de universiteit zouden vele ervaringen plaatsvinden, die Sally’s persoonlijkheid en uiterlijke psychologische expressie zouden vormen. Dus de naam “Sally”, die verwijst naar een bepaald persoon, zal door verschillende mensen anders worden opgevat, afhankelijk van een groot aantal factoren. Het is niet mogelijk om het geheel van Sally’s wezen te begrijpen – haar sympathieën, haar prestaties, haar geboorte en dood, elk moment van emotionele expressie, elke subtiele nuance van haar bestaan – door alleen maar haar naam te horen. Zelfs de inadequate ideeën die haar leraren van Sally zouden kunnen hebben, zouden uit ervaring geboren zijn. Deze ervaring van Sally is de sleutel tot het ontstaan van het idee waarnaar haar representatieve naam verwijst.
Dus zou men kunnen zeggen dat namen korte verwijzingen zijn, of snelkoppelingen, naar een deel van een beschrijving van een geheel dat elk moment verandert. De Daodejing heeft veel te zeggen over namen. Een paar regels in hoofdstuk tweeëndertig werpen enig licht op het onderwerp.
De Weg is voor altijd naamloos.
Ongezaagd hout is onbetekenend, toch kan niemand ter wereld het beheersen…
…Wanneer ongezaagd hout wordt bewerkt, dan zijn er namen…
…Stromen en stortbeken vloeien over in rivieren en oceanen,
Net zoals de wereld overvloeit in de Weg.
De eerste regel raakt aan de naamloosheid van de Tao (“de Tao” is synoniem met “de Weg”). Deze regel kan, samen met de volgende regels, zo worden opgevat dat de Tao niet heel is wanneer hij beschreven of benoemd wordt. Ongezaagd hout, of pu, wordt door Ivanhoe en Van Norden vertaald als ‘eenvoud’, en in de Chinese symboliek kan ongezaagd hout staan voor “alles in zijn onvervalste natuurlijke staat.”
Ivanhoe, P.J. & Van Norden, B.W. “The Daodejing,” Readings in Classical Chinese Philosophy Gebruik makend van de metafoor hier, als de Tao ongezaagd hout is, dan zijn er namen wanneer het “in stukken wordt gehakt.” Eenvoudig gezegd, wanneer de Tao beschreven wordt, zijn er namen. Deze namen zijn benaderingen van de ultieme werkelijkheid.
De eerste drie regels van hoofdstuk één van de Daodejing bevatten deze uitspraken:
Een naam die genoemd kan worden is geen constante naam.
Naamloos, is het het begin van Hemel en aarde;
Genoemd, is het de moeder van de ontelbare schepselen.
De Dao wordt op vele plaatsen in de Daodejing beschreven als constant of voortdurend.
Om er een paar te noemen: “…het (de Tao) zal nooit opdrogen,” (Hfdst. 35), “Hoe uitgestrekt is de grote Weg! Hij stroomt naar links en naar rechts,” (Hfdst. 34), “Hij gaat overal heen maar is nooit verloren,” (Hfdst. 25), “Uitgestrekt en diep! (Hfdst. 4). Dus uit de eerste regel in hoofdstuk één kan men concluderen dat wanneer de Tao genoemd wordt, er inherent een fout in de beschrijving wordt gemaakt, omdat de Tao constant is, en een naam is dat niet. Een naam is een tijdgebonden definitie. Een naam is een geïndividualiseerd stuk. Een naam heeft beperking, en iets dat beperkt is, is niet constant. Bij het geven van een naam is er een impliciete beperking, want als alles alles was, dan zou er geen noodzaak of manier zijn om het uit elkaar te houden. De zin “De deur is gesloten” impliceert dat de deur niet open is, want de deur kan niet zowel open als gesloten zijn, want dat zijn tegengestelden. “Gesloten” is een naam die betekent “er is geen doorgang door mogelijk”, wat de tegengestelde definitie is van het woord “open”. Dus, een naam is afhankelijk van het bestaan van verschillen, en deze passage van de Daodejing lijkt een opmerking te maken over de noodzaak van beperking in naamgeving.
Deze passage uit hoofdstuk één, gecombineerd met de passage uit hoofdstuk tweeëndertig, plaatst de Tao in het rijk van de onuitsprekelijkheid, volstrekt onbeschrijflijk. Hoofdstuk tweeëndertig zegt: “De Weg is voor altijd naamloos.” Dus dan is de Tao niet benoembaar. Maar alle intellectuele beschrijving komt neer op namen. Namen zijn woorden met een bepaalde betekenis. Dus namen zijn beschrijvingen, en volgens de Daodejing is de Tao naamloos. Hoe is het mogelijk om iets, zoals de Tao, adequaat te beschrijven zonder het een naam te geven? Critici van de Daodejing zouden met deze premisse kunnen beginnen en aantonen dat de Tao niet adequaat beschreven kan worden. Aangezien een beschrijving een gedachte is, zouden ze vervolgens kunnen zeggen dat de Tao niet overdacht kan worden. En als iets niet overdacht kan worden, dan kan men zeggen dat het niet gekend kan worden. Volgens dit argument zou het voor Laozi geen zin hebben ook maar iets over de Tao te weten, waardoor de poëtische filosofie van de Daodejing dodelijk gewond zou raken.
Laozi zou kunnen reageren door te vragen: “Waarom moet denken een vereiste zijn voor weten? Weten is meer dan denken – het komt voort uit een ervaring. Men zou een ervaring kunnen hebben zonder er een oordeel over te vellen. Op zo’n manier leven zou eenvoudig neerkomen op het leven laten zijn wat het is.” Laozi zou dan kunnen verwijzen naar hoofdstuk zesenvijftig van de Daodejing.
Degenen die weten, praten er niet over; degenen die erover praten, weten niet.
Laozi zou hier kunnen beweren dat überhaupt praten impliceert dat er veel wordt benoemd. Het is niet mogelijk te praten zonder een of andere beschrijving te maken. Dit is een poging om de Tao te definiëren, wat het doel ervan tenietdoet. Men moet de Tao belichamen, er niet achteraan jagen of proberen het te evenaren.
Hfdst. 16 beschrijft de Tao als iets dat belichaamd is: “Hemels zijn is de Weg belichamen. De Weg belichamen is een lang leven leiden…” Belichamen is in iemands lichaam worden. Misschien kan men met de Tao zijn. Ook staat er in hoofdstuk 1: “Een Weg die gevolgd kan worden is geen constante Weg.” Als de ware Tao niet kan worden gevolgd, is het zinvol ermee te zijn of te stromen. Elke ervaring kan alleen benaderd worden door namen, en de Tao bestaat op dezelfde manier, maar op een grotere schaal. Hij zou zijn weerlegging kunnen besluiten met dit voorbeeld:
Een moeder zou urenlang kunnen uitleggen hoe de ongelooflijke liefde die zij voor haar kind heeft, aanvoelt. Ze zou een zeer informatieve schets van ouderliefde kunnen geven. Maar totdat een persoon dit soort liefde ervaart, kan het niet volledig worden gekend. Vraag een willekeurige ouder hoe hun kijk op ouderliefde veranderd is nadat ze een kind kregen. De Tao is net zo. Men zou eenentachtig hoofdstukken lang kunnen filosoferen over de grootsheid ervan, en een grote schets kunnen maken van wat de Tao is en hoe men ermee kan stromen. Maar het eenvoudig bestuderen van eenentachtig hoofdstukken zal niet het leven van een Taoïstische wijze creëren. De toepassing, het leven, is waar het om gaat. Het leven van een wijsgeer beschrijven is niet hetzelfde als het leven van een wijsgeer. Het is niet mogelijk om zoiets complex als ervaring aan een persoon over te brengen. Echte ervaring gaat verder dan beschrijving. Benoemen is een kortere weg.
In hoofdstuk 53: “De grote Weg is glad en gemakkelijk; toch nemen mensen graag kortere wegen!”