Sigaret, in papier gewikkeld rolletje fijngesneden tabak om te roken; moderne sigarettentabak is meestal van een milder type dan sigaartabak.
De Azteken rookten een holle riet- of rietbuis gevuld met tabak. Andere inboorlingen van Mexico, Centraal-Amerika en delen van Zuid-Amerika pletten tabaksbladeren en rolden de snippers in maïskaf of ander plantaardig omhulsel. Maar het was eerder de sigaar dan dit prototype van de sigaret die de conquistadores naar Spanje brachten als een luxe voor de rijken.
Aan het begin van de 16e eeuw begonnen bedelaars in Sevilla afgedankte sigarenpeuken op te rapen, ze te versnipperen en ze in snippers papier (Spaanse papeletes) te rollen om ze te roken, en zo de eerste sigaretten te improviseren. Deze armeluisrookjes werden cigarrillos (Spaans: “kleine sigaartjes”) genoemd. Aan het eind van de 18e eeuw kregen ze aanzien en verspreidde het gebruik zich naar Italië en Portugal; ze werden door Portugese handelaren naar de Levant en Rusland vervoerd. De Franse en Britse troepen in de Napoleontische oorlogen raakten ermee vertrouwd; de Fransen gaven ze de naam sigaretten. Veertig jaar later maakte een andere generatie Franse en Britse troepen, vechtend in de Krimoorlog, kennis met Turkse sigaretten. Terzelfder tijd werden sigaretten populair in de Verenigde Staten. De Britse smaak schakelde later over op sigaretten gevuld met ongemengde Virginia-tabak, maar de Amerikaanse markt ontwikkelde een voorkeur voor een melange met een beetje Turkse tabak.
In het begin werden alle sigaretten met de hand gemaakt, door de roker zelf of in fabrieken. Het fabrieksproces bestond uit het met de hand rollen op een tafel, het plakken en het met de hand verpakken. In 1880 werd aan James A. Bonsack een Amerikaans octrooi verleend voor een sigarettenmachine waarin tabak werd ingevoerd op een ononderbroken strook papier en automatisch werd gevormd, geplakt, gesloten en op lengte gesneden door een roterend snijmes. De Bonsack machine werd in 1883 in Engeland ingevoerd. In de daaropvolgende jaren ontwikkelde de sigarettenindustrie zich in verschillende Europese landen.
Verbetering van teelt en verwerking, waardoor het zuurgehalte van sigarettentabak daalde en de tabak gemakkelijker te inhaleren werd, droeg bij aan een grote toename van het roken van sigaretten in de eerste helft van de 20e eeuw. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd het vooroordeel tegen roken door vrouwen doorbroken, en de praktijk werd in de jaren twintig wijdverbreid onder vrouwen in Europa en de Verenigde Staten.
In de jaren vijftig en zestig leverde onderzoek medisch bewijs op dat sigaretten roken in verband bracht met gezondheidsrisico’s, vooral met longkanker, emfyseem en hartziekten. In sommige landen, met name het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, werden maatregelen genomen om het gebruik van sigaretten te ontmoedigen. In de jaren tachtig en negentig bleef het roken toenemen, ondanks een groeiend besef van de gezondheidsrisico’s. Het grotere verbruik in de minder ontwikkelde landen compenseerde de effecten van de antirookgevoelens elders.