Dit artikel behandelt het bio-archeologische bewijs voor Inca-oorlogvoering aan de hand van een analyse van 454 volwassen skeletten afkomstig van 11 vindplaatsen in de Inca-hoofdregio Cuzco, Peru. Deze 11 sites omspannen bijna 1000 jaar (AD 600-1532), wat een vergelijking mogelijk maakt van het bewijs voor oorlogvoering voordat de Inca aan de macht kwamen (Midden-Horizon AD 600-1000), tijdens de periode van Inca superioriteit in de Late Tussenperiode (AD 1000-1400), en nadat de Inca aan de macht kwamen en zich uitbreidden over de hele regio van Cuzco en daarbuiten (Inca Keizerlijke Periode, AD 1400-1532). Uit de resultaten blijkt dat 100 van 454 volwassenen (22,0%) aanwijzingen vertoonden voor schedeltrauma’s. Hiervan hadden 23 individuen grote schedelverwondingen die wijzen op oorlogsvoering, bestaande uit grote, volledige en/of perimortem fracturen. Er was weinig bewijs voor grote verwondingen tijdens de Midden-Horizon (2,8%, 1/36) en de Late Tussenperiode (2,5%, 5/199), wat suggereert dat oorlogsvoering niet veel voorkwam in de regio Cuzco voor en tijdens de opkomst van de Inca’s aan de macht. Alleen in de keizertijd van de Inca’s was er een aanzienlijke toename van ernstige verwondingen die op oorlogvoering duidden (7,8%, 17/219). Ondanks de significante toename in de Inca-tijd, waren de aanwijzingen voor zware verwondingen aan de schedel slechts sporadisch verspreid op de perifere vindplaatsen van Cuzco en geheel afwezig op de centrale vindplaatsen van Cuzco. Deze bevindingen suggereren dat, hoewel de Inca oorlogvoering gebruikten als een mechanisme voor uitbreiding in de regio Cuzco, dit slechts één onderdeel was van een complexe expansiestrategie die economische, politieke en ideologische middelen omvatte om controle te krijgen en te behouden.