In de ontwikkeling van de menselijke kindertijd wordt gewoonlijk de term overgangsobject gebruikt. Het is iets, gewoonlijk een fysiek voorwerp, dat de plaats inneemt van de band tussen moeder en kind. Veel voorkomende voorbeelden zijn poppen, teddyberen of dekens.
Donald Woods Winnicott introduceerde de begrippen “overgangsobjecten” en “overgangservaring” in verwijzing naar een bepaalde ontwikkelingsvolgorde. Met “overgang” bedoelt Winnicott een intermediaire ontwikkelingsfase tussen de psychische en de externe werkelijkheid. In deze “overgangsruimte” kunnen we het “overgangsobject” vinden.
Wanneer het jonge kind het “ik” begint te scheiden van het “niet-ik” en evolueert van volledige afhankelijkheid naar een stadium van relatieve onafhankelijkheid, gebruikt het overgangsobjecten. Zuigelingen zien zichzelf en de moeder als een geheel. In deze fase “brengt de moeder de wereld” naar de zuigeling zonder uitstel, wat hem een “moment van illusie” geeft, een geloof dat zijn eigen wens het object van zijn verlangen schept, wat een gevoel van bevrediging met zich meebrengt. Winnicott noemt dit subjectieve almacht. Naast de subjectieve almacht van een kind ligt een objectieve werkelijkheid, die het bewustzijn van het kind vormt van de gescheidenheid tussen zichzelf en de gewenste objecten. Terwijl de subjectieve almachtservaring er een is waarin het kind voelt dat zijn verlangens bevrediging scheppen, is de objectieve werkelijkheidservaring er een waarin het kind zelfstandig op zoek gaat naar objecten van verlangen.
Later komt het kind tot het besef dat de moeder een afgescheiden entiteit is, hetgeen het kind vertelt dat het iets verloren heeft. Het kind realiseert zich dat het afhankelijk is van anderen, waardoor het het idee verliest dat het onafhankelijk is. Dit besef creëert een moeilijke periode en brengt frustratie en angst met zich mee. De moeder kan er niet altijd zijn om de baby “de wereld te brengen”, een besef dat een krachtige, enigszins pijnlijke, maar uiteindelijk opbouwende uitwerking heeft op het kind. Door te fantaseren over het voorwerp van zijn wensen zal het kind troost vinden. Een overgangsobject kan in dit proces worden gebruikt. Het overgangsobject is vaak het eerste “niet ik”-bezit dat echt van het kind is. Dit kan een echt voorwerp zijn zoals een deken of een teddybeer, maar ook andere “voorwerpen”, zoals een melodie of een woord, kunnen deze rol vervullen. Dit object vertegenwoordigt alle componenten van het “moederschap”, en het betekent dat het kind zelf ook kan creëren wat het nodig heeft. Het stelt het kind in staat een gefantaseerde band met de moeder te hebben wanneer zij geleidelijk voor steeds langere perioden van elkaar gescheiden is. Het overgangsobject is belangrijk bij het slapen gaan en als afweer tegen angst.
In een later stadium van de ontwikkeling heeft het kind het overgangsobject niet meer nodig. Het is in staat onderscheid te maken tussen “ik” en “niet-ik”, en binnen en buiten uit elkaar te houden en toch met elkaar in verband te brengen. Deze ontwikkeling leidt later in het leven tot het gebruik van illusies, symbolen en voorwerpen.
Winnicott bracht het begrip overgangsobject in verband met een algemener begrip, overgangsfenomenen, die hij beschouwde als de basis van wetenschap, religie en de gehele cultuur. Overgangsobjecten en -verschijnselen, zo zei hij, zijn noch subjectief, noch objectief, maar hebben deel aan beide. In Mental Space heeft Robert Young een uiteenzetting gegeven van deze begrippen en hun rol veralgemeend tot psychische verschijnselen in het volwassen leven.
Onderzoek met kinderen over dit onderwerp werd verricht aan de Universiteit van Wisconsin-Milwaukee door Richard H. Passman en zijn medewerkers. Naast andere bevindingen toonden zij aan dat veiligheidsdekens een passende naam hebben – zij geven inderdaad veiligheid aan de kinderen die eraan gehecht zijn. Naast andere positieve voordelen, kan het beschikbaar hebben van een veiligheidsdeken kinderen helpen zich aan te passen aan nieuwe situaties, helpen bij het leren en zich aanpassen aan de evaluaties van artsen en klinisch psychologen. Het onderzoek van Passman wijst er ook op dat er niets abnormaals is aan het gehecht zijn aan hen. In de Verenigde Staten heeft ongeveer 60% van de kinderen op zijn minst enige gehechtheid aan een veiligheidsvoorwerp.Een speeltje voor het slapengaan wordt vaak door kinderen gebruikt bij het slapen gaan. Het is meestal een pluchen knuffel of iets dergelijks waarmee kinderen kunnen knuffelen tijdens het slapen gaan. Soms wordt het gecombineerd met een nachtlampje. Bedtijdspeelgoed is meestal van een dier, zoals de gewone teddybeer, of een ander wezen, zoals een mythisch wezen of een fictief personage. Het speelgoed wordt vaak gebruikt voor lichamelijk comfort, en meestal psychologisch comfort voor kinderen met verlatingsangst en een sterke angst voor de nacht.