1. Auteur en tijd van schrijven

In het hele boek vinden we geen vermelding dat Jozua er de auteur van is. En toch hebben de Joden sinds lang Jozua als de auteur beschouwd. De Talmoed zegt dat Jozua het hele boek heeft geschreven, behalve de laatste paar verzen (Jozua 24:29-33), die Phinehas zal hebben toegevoegd.

In Jozua 24:26 lezen we: “En Jozua schreef deze woorden in het boek der wet Gods”, dat wil zeggen hij schreef een document dat hij toevoegde aan het boek der wet dat Mozes aan het volk had gegeven. Deze aanwijzing en ook het feit dat veel gebeurtenissen gekenmerkt worden door de beschrijving van een ooggetuige, benadrukt het auteurschap van Jozua (vergelijk hoofdstuk 6:25 en 15:63).

Joshua (zijn naam betekent “Jehovah is redding”) was goed gekwalificeerd om Mozes’ opvolger te worden in het land Kanaän. Als jonge man stond Jozua aan de zijde van Mozes, streed met Amalek (Exodus 17:9), ging met Mozes naar de berg Horeb (Exodus 24:13), ging als een van de twaalf verspieders naar Kanaän (Numeri 13) en werd tenslotte door God geroepen om Mozes’ opvolger te worden (Numeri 27:18 e.v.; Deuteronomium 31:1-8).

Het boek Jozua beschrijft de tijd vanaf de intocht in Kanaän (rond 1406 v.Chr.) tot Jozua’s dood ongeveer tien jaar later.

2. Doel van het schrijven

Het boek Jozua beschrijft de doortocht door de Jordaan, de verovering van de Kanaänieten en de verdeling van het land onder de twaalf stammen. Israël ontving het beloofde land volgens de belofte die God aan Abraham had gegeven (Genesis 13:14-17; Genesis 15:7; Genesis 15:16). Maar het volk had er gehoorzaamheid en geloofsenergie voor nodig.

In dit verhaal zien we figuurlijk hoe de gelovigen zich Gods zegeningen toe-eigenen door de kracht van de Heilige Geest. In de rivier de Jordaan zien wij niet alleen een beeld van Christus’ dood en opstanding voor de heilige (zoals in de Rode Zee), maar ook van de opstanding van de gelovige samen met Christus (Efeziërs 2:6; Kolossenzen 3:1). Kanaän is een beeld van de geestelijke zegeningen in de hemelse gewesten (Efeziërs 1:3). Daarom is de strijd tussen Israël en de heidense Kanaänieten een beeld van de strijd van de christen tegen de geestelijke machten van goddeloosheid in de hemelse gewesten (Efeziërs 6:12).

Wij kunnen hieruit duidelijk opmaken dat het boek Jozua overeenkomt met de Brief aan de Efeziërs in het Nieuwe Testament.

3. Bijzonderheden

a) De uitroeiing van de Kanaänieten

Voor veel bijbellezers veroorzaakt het algemene bevel van Jehovah aan Israël om alle Kanaänieten uit te roeien echte moeilijkheden, want het lijkt wreed en onbegrijpelijk.

Al in Genesis 15:16 had God tegen Abraham gezegd: “Want de ongerechtigheid van de Amorieten is nog niet vol.” De Amorieten waren een van de belangrijkste volken van Kanaän. De afgoderij van de Kanaänieten met hun afgoden Baäl (“Heer”), Moloch (“Koning”) en Astaroth (“Echtgenote”) ging gepaard met vreselijke zedelijke uitspattingen zoals kinderoffers en prostitutie. En toch toonde God genade aan deze volken gedurende meer dan 400 jaar. Maar toen Israël eenmaal in Kanaän kwam wonen, was de uitroeiing van deze afgodische volken een noodzakelijke geestelijke taak. Aan de ene kant gebruikte God Israël om de goddeloosheid van deze volken te straffen. Anderzijds was dit de enige manier om het volk van God te behoeden voor bezoedeling en voor het overnemen van deze zondige gebruiken. Israël werd als het ware Gods instrument om Zijn morele doelen te bereiken (Sodom en Gomorra waren om dezelfde reden door God uitgeroeid – maar zonder menselijk ingrijpen). De ongehoorzaamheid van Israël in dit opzicht liet helaas afgoderij binnensluipen onder het volk van God. –

De christen is eveneens geroepen om elk kwaad uit zijn leven uit te roeien (1 Korintiërs 5:7; 2 Korintiërs 7:1; Kolossenzen 3:5; 2 Timoteüs 2:21).

De lange dag in Jozua 10:7-14

Terwijl Jehovah ten strijde trok tegen de Amorieten, liet Hij op verzoek van Jozua de zon en de maan een dag lang stilstaan, totdat hij de vijanden had verslagen. Terzelfder tijd vielen grote hagelstenen uit de hemel. Er zijn verschillende verklaringen voor deze wonderen gegeven:

  • Sommige uitleggers menen ten onrechte dat het slechts een schijnbare verlenging was van een dag waarop de Israëlieten (die geen klokken of horloges hadden) een prestatie leverden waarvoor zij onder normale omstandigheden veel langer nodig zouden hebben gehad. Dan zou het wonder slechts van psychologische aard zijn geweest en zou de hagelbui hen slechts geholpen hebben.

  • We vinden oude verslagen uit China, India en Egypte waarin sprake is van een zeer lange dag. En in de legenden van Indianen in Zuid-Amerika vinden we berichten over een zeer lange nacht. Als de hagelstenen uit echte stenen bestonden, zou men kunnen denken aan een kosmische catastrofe waardoor de draaiing van de aarde werd vertraagd of veranderd zodat er een dag was waarop de zon langer scheen dan gewoonlijk (terwijl het aan de andere kant van de aardbol nacht was).

Als wij geloven dat het gehele Woord van God geïnspireerd is, is er geen twijfel mogelijk over de vraag of God dit wonder al dan niet heeft verricht. Het is ongeloof te denken dat de Schepper en Onderhouder van alle dingen niet in staat is zo’n wonder te verrichten. “Wat de Here wilde, dat deed Hij in de hemel, en op de aarde, in de zeeën en in alle diepten.” (Psalmen 135:6)

b.) Gilgal

Een opmerkelijk kenmerk van het boek Jozua is de voortdurende terugkeer van het volk naar Gilgal, de plaats van de besnijdenis. Bij de besnijdenis in Kanaän werd de gruwel van Egypte van Israël afgewenteld. Filippenzen 3:3 en Kolossenzen 3:5-11 verklaren de geestelijke betekenis van de besnijdenis voor de christen in het Nieuwe Testament.

De terugkeer naar Gilgal betekent dagelijks opnieuw het praktische besef van het feit dat het zondige vlees van de gelovige (die met Christus is opgewekt) geen recht van bestaan meer heeft. Vergelijk Jozua 5:1-10; Jozua 9:6; Jozua 10:6-7; Jozua 10:9; Jozua 10:15; Jozua 10:43; Jozua 14:6.

4. Overzicht van de inhoud

1. Jozua 1-12 : De verovering van het land Kanaän

Hoofdstuk

Hoofdstukken

1-5:

De doortocht door de Jordaan

Hoofdstuk

1

Joshua, de nieuwe leider van Israël

Hoofdstuk

2

Rahab en de twee spionnen

Hoofdstuk

3

De doortocht door de Jordaan

4

Het plaatsen van de gedenkstenen

Hoofdstuk

5

Besnijdenis te Gilgal en viering van het Pascha

Hoofdstukken

6-12:

De verovering van het land Kanaän

Hoofdstuk

6

De inname van Jericho

Hoofdstuk

7

De zonde van Achan en de gevolgen ervan

Hoofdstuk

8

Ai wordt ingenomen; het altaar op de berg Ebal

Hoofdstuk

9

De list van de Gibeonieten

Hoofdstuk

10

Verovering van de koningen in het zuiden van Kanaän

Hoofdstuk

11

Verovering van de koningen in het noorden van Kanaän

Hoofdstuk

12

Opsomming van de verslagen koningen aan weerszijden van de Jordaan

2. Jozua 13-22 : Verdeling van het land onder de Twaalf Stammen

Hoofdstuk

13

De opdracht van God en de Twee Stammen en een Half

Hoofdstuk

14

Caleb ontvangt Hebron als erfenis

Hoofdstuk

15

Erfenis van de stam van Juda

Hoofdstuk

16-17

Erfenis van de zonen van Jozef (Efraïm en Manasse)

Hoofdstuk

18

De tabernakel wordt te Shiloh opgericht; Erfenis van de stam van Benjamin

Hoofdstuk

19

Erfenis van de stam van Simeon, Zebulon, Issachar, Aser, Naftali en Dan

Hoofdstuk

20

De zes steden van toevlucht voor de slachter

Hoofdstuk

21

De 48 steden voor de Levieten

Hoofdstuk

22

De terugkeer van de twee stammen en een half; het altaar aan de overzijde van de Jordaan

3. Jozua 23-24 : Het einde van Jozua’s leven

Hoofdstuk

23

Joshua’s vermaning aan de oudsten, hoofden en rechters

Hoofdstuk

24

Joshua’s verbond met het volk te Sichem en zijn dood

Arend Remmers

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.