… lijken een zekere relevantie te hebben voor het probleem. Philip Steadman was de eerste die in 1974 voorstelde de metafoor van elektrische netwerken te gebruiken om de computationele synthese van architectonische vormen te begeleiden. Hij vond een verrassende overeenkomst tussen een speciaal geconstrueerde grafische voorstelling van architectonische plattegronden en de fysica van elektriciteit, zoals uitgedrukt door Kirchhoff’s wet van de elektrische stroom. Een soortgelijke metafoor werd gepresenteerd door Arvin en House, die een analogie maakten met mechanische veren, waarbij zij “het principe van dynamische beweging en geometrische vervorming toepassen op stijve en niet-stijve objecten met het doel realistisch be haviour en visuele effecten te simuleren” (Arvin & House, 2002). Topologische ontwerpdoelstellingen zoals aaneenschakelingen tussen ruimten en relaties daartussen zouden kunnen worden uitgedrukt door de sterkte van een veer die in het barycentrum van een ruimte is aangebracht. Veel onderzoekers stellen dat de meest gebruikelijke benadering voor de synthese van nieuwe ontwerpoplossingen bestaat uit het bekijken van casestudies, omdat men ervan uitgaat dat het huidige probleem dat wordt onderzocht niet fundamenteel verschilt van een soortgelijk probleem dat in het verleden is aangetroffen. Gewoonlijk begint de voorontwerpfase met een zorgvuldige analyse van de voorlopige behoefte-documenten, die het mogelijk maken het aantal benodigde functionele ruimten te definiëren. Bovendien moet de ontwerper een oplossing bedenken die verenigbaar is met de standaardwetten, zowel architectonisch als stedenbouwkundig, en het idee omzetten in een “randvoorwaardenvolume”, waarin het mogelijk is de eerder gedefinieerde ruimten toe te wijzen. Op dat moment begint het proces van het zoeken naar de beste ontwerp-oplossing, door verschillende lay-out-configuraties voor te stellen. Een mogelijke methode is het definiëren van een relatiematrix die een systematische evaluatie van de relatie tussen functies en ruimten mogelijk maakt. De ontwerper kent een waarde toe aan een specifieke ruimtelijke relatie. Deze ruimtelijke relatie zou bijvoorbeeld kunnen worden onderverdeeld in een vijfpuntsschaal zoals “nabijheid essentieel”, “nabijheid wenselijk”, “scheiding wenselijk”, “hoge scheiding wenselijk”, en “geen ruimtelijke relatie”. De waarde wordt aangegeven in het snijpunt van de rijen (figuur …