Vroege volwassenheidEdit

Van Gogh’s tekening van 87 Hackford Road

In juli 1869 hielp Van Gogh’s oom, “Cent” Van Gogh, hem aan een betrekking bij de kunsthandelaar Goupil & Cie in Den Haag. Na zijn opleiding, in juni 1873, plaatste Goupil hem over naar Londen, waar hij ging wonen aan 87 Hackford Road, Brixton, en werkte bij Messrs. Goupil & Co., 17 Southampton Street. Dit was een gelukkige tijd voor hem; hij had succes op zijn werk en verdiende, op zijn 20ste, meer dan zijn vader. Hij werd verliefd op de dochter van zijn hospita, Eugénie Loyer, die hem afwees. Hij isoleert zich steeds meer en wordt steeds vuriger in het geloof. Zijn vader en oom sturen hem naar Parijs om in een handelaar te werken. Hij werd echter verontwaardigd over de manier waarop kunst als koopwaar werd behandeld, een feit dat aan de klanten duidelijk werd. Op 1 april 1876 werd zijn dienstverband beëindigd.

Van Gogh verkende zijn belangstelling voor het ambt ten dienste van de werkende mens. Hij studeerde een tijd in Nederland, maar zijn ijver en zelfopgelegde ascese kostten hem een positie op korte termijn in het lekenpastoraat. Hij werd enigszins verbitterd en verwierp het kerkelijk establishment, maar vond een persoonlijke spiritualiteit die troostend en belangrijk voor hem was. In 1879 maakte hij een ommekeer in de richting van zijn leven en ontdekte dat hij zijn “liefde voor God en de mens” kon uitdrukken door te schilderen.

In 1880 schrijft Van Gogh over zijn verlangen om als kunstenaar nuttig te zijn: “Te proberen de werkelijke betekenis te begrijpen van wat de grote kunstenaars, de serieuze meesters, ons in hun meesterwerken vertellen, dat tot God leidt; de een schreef of vertelde het in een boek; de ander, in een schilderij.” Na naar Brussel te zijn verhuisd besloot Van Gogh in plaats van aan de kunstacademie alleen te gaan studeren, vaak in gezelschap van de Nederlandse kunstenaar Anthon van Rappard. Het is op dit punt dat zijn broer Theo, werkzaam als kunsthandelaar in het Parijse Goupil & Cie filiaal, hem geld begon te sturen ter ondersteuning, een praktijk die gedurende het leven van de broers bleef voortduren.

Etten, Drenthe en Den HaagEdit

In april 1881 verhuisde Van Gogh met zijn ouders naar het platteland van Etten (Noord-Brabant) in Nederland waar hij bleef tekenen, vaak met de buren als onderwerp. Gedurende de zomer bracht hij veel tijd door met wandelen en praten met zijn pas weduwe geworden nicht, Kee Vos-Stricker. Zij was de dochter van de oudere zuster van zijn moeder en Johannes Stricker, die zich hartelijk voor de kunstenaar had ingezet. Hoewel Van Gogh graag met Stricker had willen trouwen, weigerde zij resoluut: “Nee, nooit, nooit” (niet, nooit, nimmer) en zijn onvermogen om zichzelf financieel te onderhouden, was van een huwelijk geen sprake. Van Gogh was diep gekwetst. Die Kerst maakte hij hevige ruzie met zijn vader, zo hevig dat hij een geldgeschenk weigerde, en vertrok naar Den Haag.

Het uitzicht vanuit een raam op lichtrode daken. Een vogel vliegt in de blauwe lucht en in de verte zijn velden en rechts de stad en andere gebouwen te zien. In de verre horizon zijn rookkanalen
Daken, Gezicht vanuit het Atelier Den Haag (1882), aquarel, Particuliere collectie.

In januari 1882 vestigde hij zich in Den Haag waar hij een beroep deed op zijn neef, de schilder Anton Mauve (1838-88). Mauve liet hem kennismaken met het schilderen met olieverf en aquarel en leende hem geld om een atelier op te zetten; maar de twee kregen al snel ruzie, mogelijk over de kwestie van het tekenen naar gipsafgietsels. Mauve schijnt plotseling kil te zijn geworden tegenover Van Gogh en beantwoordde een aantal van zijn brieven niet, Van Gogh veronderstelde dat Mauve zijn huiselijke regeling met een alcoholische prostituee, Clasina Maria “Sien” Hoornik (1850-1904) en haar jonge dochter niet goedkeurde. Hij had Sien eind januari ontmoet, toen zij een vijfjarig dochtertje had en zwanger was. Op 2 juli beviel Sien van een zoontje, Willem. Van Gogh’s vader oefende grote druk uit op zijn zoon om Sien en haar kinderen in de steek te laten. Vincent bood aanvankelijk geen weerstand.

Van Gogh’s oom, kunsthandelaar Cornelis, gaf opdracht tot 20 pentekeningen van de stad, die de kunstenaar eind mei voltooide. In juni bracht hij drie weken door in een ziekenhuis met gonorroe. Die zomer begon hij te schilderen met olieverf. In de herfst van 1883, na een jaar samen, verliet hij Sien en de twee kinderen. Van Gogh verhuisde naar de Nederlandse provincie Drenthe, in het noorden van Nederland. Gedreven door eenzaamheid ging hij in december bij zijn ouders logeren, die toen in Nuenen, Noord-Brabant woonden.

Ontwikkeling als kunstenaarEdit

Van Gogh tekende en schilderde met aquarel toen hij op school zat; weinig van deze werken zijn bewaard gebleven en het auteurschap wordt betwist van sommige werken die wel bewaard zijn gebleven. Toen hij zich als volwassene aan de kunst wijdde, begon hij op een elementair niveau met het kopiëren van de Cours de dessin, uitgegeven door Charles Bargue en gepubliceerd door Goupil & Cie. Binnen twee jaar begon hij opdrachten te zoeken. In het voorjaar van 1882 vroeg zijn oom, Cornelis Marinus – eigenaar van een gerenommeerde galerie voor eigentijdse kunst in Amsterdam – hem om tekeningen van Den Haag. Van Goghs werk bleek niet aan de verwachtingen van zijn oom te voldoen. Marinus bood een tweede opdracht aan, ditmaal met een gedetailleerde onderwerpsomschrijving, maar was opnieuw teleurgesteld over het resultaat. Desondanks zette Van Gogh door. Hij verbeterde de verlichting van zijn atelier door variabele luiken te installeren en experimenteerde met een verscheidenheid aan tekenmaterialen. Meer dan een jaar werkte hij aan enkele figuren – zeer uitgewerkte studies in “Zwart en Wit”, die hem in die tijd alleen maar kritiek opleverden. Vandaag worden ze erkend als zijn eerste meesterwerken.

Boeren genreEdit

Bukkende man met stok of spade
1882
Kuboso Memorial Museum of Arts, Izumi, Japan (F12)

Het aan het Realisme verwante “boerengenre” dat Van Gogh sterk beïnvloedde, begon in de jaren 1840 met de werken van Jean-François Millet, Jules Breton, en anderen. Hij beschreef de werken van Millet en Breton als religieus, “iets uit de hoogte” en beschreef ze als de “stemmen van het koren.”

Tijdens zijn volwassen leven had Van Gogh belangstelling voor het dienen van anderen, vooral handarbeiders. Als jonge man diende en diende hij de mijnwerkers in Borinage, België, wat hem dicht bij zijn roeping leek te brengen om missionaris of predikant voor arbeiders te worden.

Een gemeenschappelijke noemer in zijn favoriete schrijvers en kunstenaars was de sentimentele behandeling van de behoeftigen en vertrapten. Verwijzend naar het schilderen van boeren schreef Van Gogh aan zijn broer Theo: “Hoe zal ik er ooit in slagen te schilderen waar ik zo van houd?” Hij hield arbeiders aan een hoge standaard voor hoe toegewijd hij het schilderen moest benaderen: “Men moet ondernemen met vertrouwen, met een zekere zekerheid dat men een redelijke zaak doet, zoals de boer die zijn ploeg drijft… (iemand die) de eg achter zich aansleept. Als men geen paard heeft, is men zijn eigen paard.”

In 1885 beschreef Van Gogh het schilderen van boeren als de meest essentiële bijdrage aan de moderne kunst. Zie ook Peasant Character Studies (Van Gogh serie).

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.