Naast fermentatie zijn er nog andere manieren om aminozuren te maken, zoals door enzymatische reactie, extractie en synthese.
In het enzymatische reactieproces worden één of twee soorten enzymen gebruikt om een aminozuurprecursor om te zetten in het juiste aminozuur. Bij deze methode is er geen noodzaak om micro-organismen te vermenigvuldigen door het specifieke aminozuur om te zetten, en is er geen lang proces vanaf glucose. Het enzymatische reactieproces is ideaal als de precursorsubstantie een lage kostprijs heeft.
Aminozuren kunnen worden geproduceerd door eiwitten af te breken, de zogenaamde extractiemethode. De hoeveelheid aminozuren in het bronproteïne beperkt echter de hoeveelheid aminozuren die kan worden gemaakt. Extractie is niet goed voor het maken van massahoeveelheden van specifieke aminozuren.
Synthese gebruikt chemische reacties om aminozuren te maken, en werd veel gebruikt in de vroege ontwikkeling van manieren om aminozuren te maken. Het probleem met synthese is dat bij chemische reacties gelijke hoeveelheden L- en D-aminozuren worden gemaakt. Als gevolg daarvan moeten de D-aminozuren die worden gemaakt vervolgens worden omgezet in L-aminozuren. Deze duurdere methode vereist dus extra bewerkingsstappen en apparatuur en werd daarom geleidelijk uit de productie genomen. Het wordt echter nog steeds gebruikt om glycine te maken, dat niet in D- en L-vorm voorkomt, en voor aminozuren waarbij er geen verschil is of ze in D- of L-vorm worden gebruikt.
Het voordeel van fermentatie is dat het ons in staat stelt massahoeveelheden aminozuren te maken tegen lage kosten met relatief kleine faciliteiten. Het gebruik van fermentatie om aminozuren te maken heeft geholpen om de aminozuurmarkt te laten groeien. In de jaren 1960 verschoof de productie van glutamaat van extractie naar fermentatie en de productie van andere aminozuren volgde daarna.