De toenemende economische ongelijkheid in de afgelopen 40 jaar heeft het welvaarts- en inkomenslandschap in de VS hertekend, waardoor veel van de winst van de welvaart in handen is gekomen van een steeds kleinere groep mensen en leden van kwetsbare gemeenschappen zijn gemarginaliseerd. Deze transformatie vermindert op haar beurt de inkomensmobiliteit en opent kloven in onderwijsprestaties en gezondheidsresultaten tussen verschillende inkomensniveaus. De acht grafieken in de drie delen hieronder illustreren deze bevindingen visueel.
De ongelijkheid neemt toe
De eerste grafiek toont het aandeel van alle verdiende inkomens dat wordt gegenereerd door de top 1 procent van de verdieners, samen met de volgende 9 procent, de bovenste 40 procent (van het 50e percentiel tot het 90e) en de onderste 50 procent. Het deel van het inkomen dat in handen is van de top 10% bereikte in de jaren 1970 een dieptepunt, maar heeft nieuwe hoogten bereikt – de top 10% van alle inkomensverdieners controleert nu ongeveer 38% van het nationale inkomen. (Zie figuur 1.)
Figuur 1
De vermogensconcentratie is nog sneller gestegen. De rijkste 10 procent van de huishoudens heeft lange tijd meer dan 50 procent van alle rijkdom in handen gehad, maar dat aandeel is de afgelopen twee decennia gestaag gegroeid, volgens nieuw onderzoek van economen bij de Federal Reserve. Slechts 1 op de 100 Amerikanen bezit nu 31 procent van alle rijkdom in het land, en de top 10 procent bezit 70 procent van alle rijkdom. Ondertussen heeft de helft van de Amerikanen met de laagste rijkdom een schamel vermogen: slechts 1,2 procent van het totaal. (Zie figuur 2.)
Figuur 2
Tot op zekere hoogte komen deze patronen ook in andere landen voor, wat suggereert dat er wereldwijde effecten kunnen zijn die een deel van de toename van de ongelijkheid verklaren. Maar de stijging in de Verenigde Staten is veel steiler dan in Europa. (Zie figuur 3.)
Figuur 3
Achter deze brede inkomensongelijkheid in de Verenigde Staten gaat een langdurige en voortdurende ongelijkheid op grond van ras schuil, die ertoe leidt dat gekleurde mensen, en met name vrouwen van kleur, lagere lonen hebben dan blanke en mannelijke werknemers met een vergelijkbaar opleidingsniveau. Niet al deze verschillen zijn te wijten aan discriminatie, maar aanzienlijke delen ervan blijven onverklaard en worden over het algemeen toegeschreven aan discriminatie. (Zie figuur 4.)
Figuur 4
Mobiliteit neemt af
Patronen van economische groei die de inkomensongelijkheid vergroten, maken het ook moeilijker voor mensen om zichzelf op te trekken op de sporten van de inkomensladder. Uit onderzoek van Raj Chetty van de Harvard University en zijn co-auteurs blijkt dat de absolute intergenerationele ongelijkheid in de Verenigde Staten is ingestort. Op 30-jarige leeftijd hadden mensen die in 1940 geboren waren ongeveer 90% kans om meer te verdienen dan hun ouders. Maar voor mensen die in 1980 zijn geboren, was de kans slechts 50%. Uit Chetty’s onderzoek blijkt dat het grootste deel van deze daling toe te schrijven is aan ongelijkheid in inkomensgroei, en niet zozeer aan lagere groeipercentages in de laatstgenoemde periode. (Zie figuur 5.)
Figuur 5
In feite blijken economische ongelijkheid en lage economische mobiliteit vaak samen voor te komen. De volgende grafiek werd voor het eerst geproduceerd door de econoom Miles Corak van de City University of New York en is sindsdien bekend geworden als “The Great Gatsby Curve”. Zij toont aan dat er een correlatie bestaat tussen ongelijkheid en zwakke mobiliteit tussen landen. (Zie figuur 6.)
Figuur 6
Golven in resultaten tussen rijk en arm
Naarmate de economische ongelijkheid toeneemt, lopen de levens van rijk en arm uiteen. Dit geldt voor vele maatstaven, maar twee voorbeelden zijn veelzeggend. Ten eerste hebben de rijken in de Verenigde Staten aanzienlijk meer kans om de universiteit af te maken, en deze kloof is groter geworden naarmate de ongelijkheid toenam. Het kind van een gezin uit het hoogste kwartiel heeft nu 45 procentpunten meer kans om de universiteit af te maken dan het kind van een gezin uit het laagste kwartiel, waardoor de hierboven besproken inkomensmobiliteitsproblemen nog worden versterkt. (Zie figuur 7.)
Figuur 7
Meer welvaart leidt ook tot een langere levensverwachting. Uit onderzoek van Raj Chetty en anderen blijkt dat het verschil in levensverwachting tussen de allerarmste en de allerrijkste Amerikanen 15 jaar bedraagt voor mannen en 10 jaar voor vrouwen. Opmerkelijk is dat de kloof voor zowel mannen als vrouwen in slechts een periode van 13 jaar licht is gegroeid. (Zie figuur 8.)
Figuur 8
De vraag of en hoe deze toename van de ongelijkheid de economische groei en stabiliteit beïnvloedt, is van fundamenteel belang voor het werk van Equitable Growth. Daarom onderzoeken we hoe economische ongelijkheid individuen en gezinnen beïnvloedt op een breed scala van gebieden, en welk beleid deze uitdagingen zou kunnen aanpakken.