Het belang van koolhydraten als brandstofbron tijdens duurinspanning is al 60 jaar bekend. Met de komst van de spierbiopsienaald in de jaren ’60 werd vastgesteld dat de belangrijkste bron van koolhydraten tijdens inspanning de glycogeenvoorraden in de spieren waren. Er werd aangetoond dat het vermogen om te oefenen bij intensiteiten tussen 65 en 75% VO2max gerelateerd was aan het niveau van spierglycogeen vóór de inspanning, d.w.z. hoe groter de spierglycogeenvoorraden, hoe langer de inspanningstijd tot uitputting. Vanwege het grote belang van spierglycogeen tijdens langdurige, intense oefeningen, is er een aanzienlijke hoeveelheid onderzoek verricht in een poging om het beste programma te ontwerpen om de glycogeenvoorraden van de spieren voorafgaand aan de wedstrijd te verhogen en om de meest effectieve manier te bepalen om de spierglycogeenvoorraden na de inspanning snel weer aan te vullen. De snelheidsbeperkende stap in de glycogeensynthese is de overdracht van glucose van uridinedifosfaat-glucose naar een amylose-keten. Deze reactie wordt gekatalyseerd door het enzym glycogeensynthase, dat kan bestaan in een glucose-6-fosfaatafhankelijke, inactieve vorm (D-vorm) en een glucose-6-fosfaatonafhankelijke, actieve vorm (I-vorm). De omzetting van glycogeensynthase van de ene vorm in de andere wordt gecontroleerd door fosforylering-defosforylering-reacties. De spierglycogeenconcentratie kan sterk variëren, afhankelijk van de trainingstoestand, de trainingsroutine en het dieet. Het patroon van de spierglycogeenresynthese na een door inspanning veroorzaakte depletie is tweefasig. Na het staken van de inspanning en bij een adequate koolhydraatconsumptie wordt het spierglycogeen binnen 24 uur snel geresynthetiseerd tot bijna het niveau van vóór de inspanning. Het spierglycogeen neemt vervolgens zeer geleidelijk toe tot bovennormale niveaus gedurende de volgende paar dagen. De snelle fase van de glycogeenresynthese wordt in de hand gewerkt door een stijging van het percentage glycogeensynthase I, een toename van de permeabiliteit van het spiercelmembraan voor glucose en een toename van de gevoeligheid van de spier voor insuline. De langzame fase van de glycogeensynthese blijkt onder controle te staan van een tussenvorm van glycogeensynthase die zeer gevoelig is voor activering door glucose-6-fosfaat. De omzetting van het enzym in deze tussenvorm kan te wijten zijn aan het feit dat het spierweefsel voortdurend wordt blootgesteld aan een verhoogde plasma-insulineconcentratie na verscheidene dagen van hoge koolhydraatconsumptie. Voor optimale trainingsprestaties moeten de spierglycogeenvoorraden dagelijks worden aangevuld. Voor de gemiddelde duursporter is een dagelijkse koolhydraatconsumptie van 500 tot 600 g vereist. Dit resulteert in een maximale glycogeenopslag van 80 tot 100 mumol/g nat gewicht.(ABSTRACT VERTROKKEN OP 400 WOORDEN)